Dit is het verhaal, zoals herinnerd door Adrianus Kruyf, geboren in Someren op 4 Juni in 1897.
Het enige bekende overgebleven exemplaar van dit verhaal is de uitgetypte variant, welke hier ingescanned te lezen is: adrianus_kruyf_1897.pdf. Op deze site plaatsen we stukje bij beetje overgetypte stukken van dit verhaal gezien de kwaliteit van het document dermate slecht is dat OCR niet werkt. De tekst is met de beste bedoeling zo natuurgetrouw overgetypt al zullen hier ook lees-fouten en type-fouten in voortkomen, mocht u twijfelen, kijkt u dan vooral terug in het origineel.
Ondergetekende: ADRIANUS KRUYF, geb.te Someren 4 Juni 1897, wonende te EINDHOVEN, Strijpsestraat 244. Zoon van: WOUTER KRUYF en PIETERNELLA BOGERS. Deze herinneringen ben ik aangevangen op papier te zetten op den tweeden Kerstdag 26 december 1966. ======================= Mijn bedoeling is, mijn levensloop te schrijven. Misschien is er nog iets uit te leren. De lezen of lezeres moet niet verwachten met een echte schrijver te doen te hebben, want dat is niet de bedoeling en mijn schrijven zal ook met schrijffouten gepaard gaan. Maar als U goed leest, zal men merken wat de oorzaak daarvan is. Ik ben maar tot mijn elfde jaar op school geweest en toen was het vroeger zo; als men 4 juni jarig was en zes jaar werd, kon men het volgende jaar in april pas naar school, dus was men bijna zeven jaar; en zo ik al schrijf, met elf jaar er af, dus dat is mijn verontschuldiging voor de fouten in dit schrijven. Wel wil ik betrachten, ondanks schrijffouten, alles naar waarheid en geheugen te schrijven. Over wel en wee en goed en kwaad, wat ik alzo heb meegemaakt. Mijn moeder heb ik zelf niet gekend tot mijn spijt. Ik was een goed jaar toen mijn moeder gestorven is te Someren op 3 mei 1898. Mijn vader bleef met mij alleen achter op de boerderij en er moest nog al gauw raad komen, want vader op de boerderij werken en voor mij zorgen en in huis werken, dat kon nu eenmaal niet. Toen heeft vader een tijd hulp genomen die mij en het huishouden zou zorgen, haar naam met ere genoemd worden en was Henriëtte Charlotte Lamm geb.te Someren 21 sept. 1884 overleden te Breda op 5 mei 1977 wedude van P.J.G. van Diggelen; dochter van Pioter Lodewijk Lamm en Jenneke Sterrenburg. Jenneke Lamm is nu 84 jaar oud en wij zijn haar op gaan zoeken te Breda. ze keek wel op toen ze mij weer ontmoette en was er blij en wist nog alles te vertellen van vroeger; dat ze zondags mry mij in de kinderwagen altijd naar haar ouders reed en dat was een half uur rijden. Ze kon best voor mij zorgen al was ze toen nog jong. Maar zij is ook niet gepaard gebleven van teleurstellingen. Haar man was al jong overledne (te Breda 6 Maart 1929) Later verloor ze haar dochter, oud 20 jaar. Ze hadden het zo best voordien want haar man had een goede betrekking en toen stond ze geheel alleen voor haar gezin. Ook dàt heeft ze goed kunnen vervullen en daar was ze nog blij en dankbaar voor. (op haar rouwbrief stond; "O alles te vergeten, eer de avond valt".. Om op het vorige terug te komen; daarna is mijn vader weer getrouwd en zijn er nog vijf kinderen bijgekomen en nu kan ik nogal enkele dingen herinneren vanaf mijn vijfde levensjaar, dat mijn kinderjaren niet zo liefdevol voor mij zijn geweest, weet ik nog maar al te goed en vooral niet toen het zo wat kinderen begon te regenen; dan is er heel geen tijd meer voor kinderliefde. - 2 - Toen ik zeven jaar was is er ook nog een zusje gestorven. Zij was goed één jaar dat kan ik nu nog voor mij halen, zo'n lief kind was dat! Het was toen op de boerderij armoede lijden, dus dat werktte ook al niet ten goede. Ik weet nog dat er koe dood ging en dat mijn ouders huilden en geer andere koe konden en dat die koe heel diep in de grond gegraven moest worden, want die had het miltvuur, zo noemde ze die ziekte toen. Er moest ook nog ongebluste kalk overheen wegens het gevaar voor besmetting. Ik weet nu de plaats nog! Als kind zijnde, zoiets mee te moeten maken, dat was heel erg! De meeste boeren waren voorzien van een melkgeit voor kindermelk. Deze melk was t.b.c. vrij en de meeste koeienmelk niet. Ook het paard ging dood en er was geen geld om een ander te kopen, daar de verzekering niet betaalde omdat de huid er niet was afgehaald:- let nu op: - die hele kleine lettertjes die bijna op iederen polis voorkomen en die niet voldoende gelezen worden. Tegen verzekeringen behoeft men nooit te rechten, want hebben geld genoeg! Dus waren allemaal tegenslagen. 1 Januari 1909 of 1910 ging de grote margarine en melkfabriek van de Gebrs.Bluysen te Asten failliet. Toen konden de protestantse boeren geen melk meer leveren; de plaatselijke melkfabriekjes waren allemaal R.K. Dat ging voorlopig niet, dus dat was niet zo mooi, allemaal tegenslagen die de mensen eigenlijk niet konden dragen. De grond was zeer arm en de vruchten niet overvloedig. Kunstmest bestond er bijna niet of was veel te duur, zelf had men te weinig mest van de weinige koeien, om het land voldoende te bemesten. Er was wel Guanomest, dat kwam de Canarische eilanden, dat was vogelmest en dat moest met een eetleper bij elke pootaardappel worden gelegd. Zoo ver ik weet heb ik geen honger behoeven te lijden, er was wel voldoende spek met brood en brood met spek en allemaal van dat dikke Amerikaanse spek. Thuis werden er ook wel eens varkens geslacht, maar dan moesten ze de hammen van de varkens in Helmond ruilen voor dat dikkespek, dan hadden ze veel meer en het was toen lekker. Vader maakte voor een hele week deeg klaar om brood te bakken in een leemen oven. In hoofdzaak korenbrood en dat was in het laatst van de week wel wat hard, maar het ging er in als koek. als er echter niet voldoende wind was, was er ook geen meell want er waren alleen maar windmolens. Was er voldoende wind, dan maalde de mulder dag en nacht en dat Zondag door, dan stonden de mensen in de rij te wachten. In de oorlog 1914-1918 moesten ze in de nacht naar de molen als het waaide, want iedere boer mocht maar zoveelkilo's laten malen; de rest moest ingeleverd worden van de regering, want alles was op de bon. Weet terug naar de tijd toen ik nog was: Suiker was er niet veel; of wel genoeg, maar te duur voor ons; één ons per week werd er gekocht. Vader sneed s' morgens brood en moeder smeren met gezouten boten, het zout knarstte onder het mes. - 3 - Het was allemaal grof keukenzout, ander was er toen nog niet. Men legde de sneden brood op een tijd en dan met een lepeltje suiker overheen en alles was klaar. Met de kleding was het ook niet zo best, want toen ik 1 april naar school moest was het nog winter en daar ik geen onderbroek had, ik weet niet of ik er voordien een aangehad heb, -heeft moeder toen ik naar bed was maar een oude broek ingenaait. Dat was niet zo koud en toen de andere dag naar school. Ik was zo bang als een wzel, daar ik nog niet zo veel opvoeding genoten had, om te zeggen tegen de onderwijzer was; "U" en "Wat zogt U?" Ik zei wat en toen kreeg ik de tweede schooldag al een flinke klap tegen mijn orden en ik moest van de onderwijzer spreken van: "U" en "Wat zegt U" en hij zij, "dit is geldig voor de hele klas!" Hij heeft nog gelijk gehad ook want nu ben ik 72 jaar/ én voor het hele leven!" Het mooie van het schoolgaan was er voorlopig af; de onderwijzers vroegen dachten dat ze er alles zowat in moesten slaan; ze hadden allen lange stokken achter de boekenkast staan en als de schoolopziener kwam, moesten die stokken allen naar het turfhok gebracht worden en die opruimen, want de opziener ging ook achter de kasten kijken. De andere dag werden de stokken weer tevoorschijn gehaald! Mijn leren dat ging wel, ik was niet van de beste, maar kon toch best mee en het werd steeds beter. Ook werd het beter met het kattekwaad, want ik zat vol jongensstreken op school en thuis en daardoor kreeg ik grote oren, die ik tot op heden nog heb. en een plat achterwerk en dat is ook zo gebleven. Ik kon het niet makkelijk laten om streken uit te halen en dikwijls moest ik s'avonds zonder eten naar bed en daarna maar wachten totdat de ouders naar bed waren en er dan zachtjes uit, naar de kelder een paar sneden droog brood genomen en gauw weer naar bed. Zo haalde ik de morgen dan wel weer..... Mijn vader zei dikwijls: "Wat er van jouw terecht zal komen, met die jongenstreken, dat weet ik niet ...." Op een goeie dag was bij een boer, deze heette Van den Boet, aan de peren geweest. De boom stond tegen de buitenkant van de Boomgaard en dan vielen de peren in een sloot. Als het gewaaid had, gauw de sloot in en de peren oprapen, maar dat mocht niet van de boer. Toen kreeg hij mij te pakken en zei "dat mag niet, dat zullen wij jouw wel eens afleveren" en toen moest de knecht komen om de paardenstaart omhoog te houden en dan zoude zij mij wel eens in het paardengat stoppen. Het ging echter niet; het gat was te klein, en ik schreeuwde als een jong varkentje! Den anderen dag kreeg ik al weer peren van de boer. Ook ben ik aan de appels geweest bij den onderwijzer Heintje Buskens (Heintje Bus in de volksmond) die woonde bij ons in de buurt. De appels had ik verstopt onder mijn bloes, maar vader had me aan zien komen en die zei;"Kom eens hier, wat heb jij in de bloes zitten? Appels, en waar heb je die geheaald?" Bij den onderwijzer- welke samen woonde met zijn zuster Sjo- en ik moest ze van vader terug brengen, dat was nogal erg. Ik dacht bij mezelf "als ik aan de beukenhaag kom, gooi ik de appels gauw weg" maar ik had mis gerekend want vader kwam mij achter op en die zei "loop maar door". Toen aan de grote - 4 - trekbel getrokkken en daar kwam per geluk Sjo voor en de hele treurige geschiedenis verteld. Ze zei, "ga maar mee" en trok de kelderdeur open en zei: "leg ze ginder maar op die plank". Ik begon al te huilen want ik dacht, nu zit ik gevangen. Maar dat viel mee, ik kreeg zelfs een paar andere appels en moest beloven het nooit meer te zullen doen en dan zou Sjo het niet tegen Heintje vertellen! Ik ben er nooit meer aan de appels geweest. Toen ik thuis kwam zei vader, "hoe is het afgelopen met die appels?" en ik zei, "ik was vriendelijk bedankt".... Toen werd mijn vader nog kwaad ook vanzelfsprekend. Het werd winter en voor de boerderij was een grote vijver of brandkuil, die water moest leveren voor de brandspuit ingeval van brand. Ze konden daar toen wel 5 meter hoog mee komen als er brand was. Maar was er brand dan duurde het zolang eer dat de brandspuit er was, dat alles nog narookte en hulp te laat kwam. In de bewuste winter was er al wat ijs op de vijver, maar te zwak, dus ik zat zo tot mijn hals in het water en ze hebben mij er nog net opt tijd uit kunnen halen en mij spietnaakt uitgekleed en onder de wollen dekens gestopt, tot de andere dag. Toen ging ik alweer gezond en bekomen van de schrik naar school. Ik was toen tien jaar en altijd haantje de voorste op het ijs, maar had mijn leergeld betaald. Op zekere dag moesten de jongens van de school, van de onderwijzer allemaal achter de lindenbomen langs de weg gaan staan, want er zou een auto vanuit Heeze naar someren komen rijden en dat ging met een vaartje van 15KM.per uur door de zandweg! Verharde wegen waren zeldzaam en daar komt het ding aan, een spektakel en gepiep en geknars. Maar het ding reed en dat was voor ons jongens al een heel wonder! Toen kwam in eens zomer het eerste vliegtuig over! De boeren, de koeien, de paarden, alles was er bang voor en maar omhoog kijken, waar dat ding bleef! Toen ik goed elf jaar was moest ik van school af, niet omdat ik volleertd was, maar ik moest naar Bydel naar een aangetrouwde oom, die moest een hulpje hebben op de boerderij. Deze oom was Antonius Verhoeven geb.Budel 2 maart 1865 en overleden in 1912. Hij was getrouwd met Helena Vink, zuster van moeder geb.Heeze 23 sept. 1868 en overl.aldaar 24 nov. 1942. Voor die tijd was het een hele afstand van Someren naar Budel. Ik moest iederen morgen om zes uur opstaan en met de kruiwagen met melkbussen naar een melkfabriekje rijden en als ik dan terug kwam, kreeg ik brood te eten. Ik ben er twee maanden geweest, maar ik had er geen schik in en wilde weer naar huis, met de postkoets met een paard ervoor, naar Heeze en daarna twee uur lopen naar someren. Alles door de heide en over zandwegen en veel bossen, zeer eenzaam, men zag niets als een eekhoorn en konijntjes en als er in het bos een takje kraakte, gingen mijn oren al recht op staan van de schrik en lopen als een haas, totdat ik te moe werd. Van Tante Leen kreeg ik een rijksdaalder en daar moest ik de postkoets van betalen en de rest thuis afgeven, dus ik had nog flink geld verdient ook, plus de kost en thuis waren ze een tijdje van dat zorgenkind af geweest! Mijn ouders waren niet erg blij dat ik er weer was, ze hadden toch nog genoeg van die eters, maar ik was blij dat ik in Budel weg was, want ik vond het maar eng volk, die bullanders het zijn al halve belgen en nogal brutaal voor buiten dorpse jongens. - 5 - In de herfst van 1910 ben ik een tijdje thuis geweest, daarna in 1911 naar Deurne gegaan, naar Adrianus van Heyst, landbouwer in de Kulert te Deurne, geb.St.Michielsgestel 12 febr.1869 overl.te Deurne 16 dec.1939 welke getrouwd was met Berendina Huizing geb. te Deurne 13 nov 1870 en aldaar overleden 19 maart 1961. In het begin was het erg vreemd, maar dat werd al gauw beter. Het waren beste mensen, dat wil zeggen, niet gelijk bij andere boeren die de knechten en meiden maar in de bijkeuken lieten eten en huizen en waar ze soms boven de koeien moesten slapen. Zo was het daar niet en ik was er al gauw thuis. De boerin stopte mij nogal eens wat toe en van haar ging liefde uit. Toch moesten ook deze mensen lange dagen werken en ze hadden toch nog tijd voor een jongen zoals ik! Het kattekwaad werd ook wat minder en de boerin kreeg alles van me gedaan. Ze bromde nooit, maar als er iets was wat niet zo mooi was, dat wist ze altijd zo te praten dat ik haar geloofde en het dan ook niet meer zou doen. Ze waren wel zuinig, maar niet gierig-zuinig. Zuinig moesten ze wel zijn, want het geld was schaars. Ze verkochten ook nog turf aan een handelaar uit Helmond. Die turf werd gehaald met een ezelwagen en als die ezel geen zin had, wilde hij niet voor- of achteruit en dan maar wachten, tot hij zin kreeg. Hij moest met zijn ezel twee en een half uur rijden voordat hij in Helmond was. De losse turf kostte toen 35 cent per 100 stuks! Het was per dag 5 uur rijden met zo'n wagentje, dus de verdienste niet groot. Ik kreeg 15 cent zakgeld in de week en daarvan spaarde ik 10 cent per week voor een horloge en 3 cent was voor de kerk en er bleven 2 cent over voor olienootjes te kopen en dan was het weer op voor een week. Het jaar 1911 had een prachtige zomer, vier maanden alle dagen zonneschijn en nooit regen en toch waren er vruchten genoeg gegroeid en het graan golfde als goud zo mooi, over de akkers- Daar staat men als jongen dan in gedachten naar te kijken en te genieten; alles zo mooi en toch..... soms zo verdrietig en waarom? Het kan soms maar een kleine oorzaak hebben, maar het is zo en het lijkt zo, dat men als kind, in kleine vreugden ook al gauw kleine teleurstellingen krijgt, bewust of onbewust.... 's Nachts als ik wakker werd keek ik steeds in een vuurzee, daar de Peel of moeras steeds brandde dag en nacht en er was geen water meer om te blussen. Men kan over het veen ook niet lopen, want het vuur ondermijnt het soms wel twee meter diep onder een grote oppervlakte en de vlammen wel metershoog. Ik moest wel flink werken! 's Morgens zes uur eruit en dan met de kruiwagen naar de melkfabriek. Het was allemaal handwerk daar. De room werd van de melk gehaald en de ondermelk moest terug voor de varkens, of er werd pap van gekookt om te eten. Als ik dan terug kwam stond het brood klaar met een grote pan spek. Dan om de tafel en brood soppen in het vet, een stuk spek erbij en dan kon men er een hele tijd tegen! In het begin is het wel moeilijk eten 's morgens dat spek, maar als men er aangewend is, kan men weer moeilijk anders wennen. In de zomer vooral moest ik lange dagen werken. Maar Zondags was ik de gehele dag vrij en hoefde niets te doen. Ik kon blijven of naar huis gaan, maar ik bleef al gauw daar, want zondags was het daar lekker eten en als ik naar huis ging, moest ik 's morgens en ook 's avonds twee uur lopen. - 6 - In Deurne ging ik ook naar de jongelingsvereniging en de leering en kwam er al gauw bij de jeugd in. Zodoende ging ik al niet zoveel meer naar Someren. Op een keer dat ik weer eens naar huis zou gaan, was er een grote knecht uit Someren daar bij een boer en die had een nieuwe fiets, dat was toen net zoveel als nu een auto. Die werd in de voorkamer gezet in een rek, bekleed met stof voor de beschadigingen en er mocht niemand op rijden als de baas en dan moest het nog goed weer zijn ook! Die zondag was ik ook weer lopend naar Someren en toen kwam hij mij achterop rijden, stapte af en zei "nu kun je achterop de pakkendrager zitten en goed vasthouden, anders val je er af, en niet gaan zitten draaien, anders kan ik de fiets niet houden!" Ik kon ook wel fietsen, maar achterop had ik nog nooit gezeten. Ik zat als een muis zo stil en daar ging het met een vaartje de brug over en kwamen we Someren binnen rijden. De mensen spraken er kwaad over, omdat het onverantwoord was met zijn tweeën op één fiets en dan zo hard te rijden in het dorp. Thuis, er af gekomen, zei mijn vader:"wat ben je vroeg vandaag". Het hele geval van de fiets verteld. Vader vond het levensgevaarlijk en ik zou dat maar niet meer doen, maar ik dacht, het is toch wel wat anders dan lopen. Maar ik was gewaarschuwd! Zoals ik al schreef, had ik het bij deze boer best naar de zin en als zondags de kerk uit was, die was een half uur lopen ver, bracht ik dikwijls de vader van mevr. van Heyst-Huizing, Harm Huizing, thuis. Die man was in de tachtig jaar en niemand keek eigenlijk naar hem om. Hij vond dat zo fijn en ik kon geen kwaad bij hem doen. Hij was nog zeer goed bij zijn verstand en daar was nog heel wat van te leren als men jong is. Hij had geen nieuwe bijbelse vertaling nodig om de bijbel beter te begrijpen. Als hij bij zijn dochter kwam, dan zei hij "zorg goed voor de jonge Kruyf, zo noemde ze mij, omdat haar man ook Adrianus of Janus heette. De dochter vertelde mij dat haar vader zoveel met mij op had en zei, in die jongen zit wel wat in, maar zij wist wel dat er ook wel een kattekwaad in zat. Het kon wel veel lijden eer dat ze echt kwaad werd op mij en als het nodig was, wist ze mij wel vrij te praten, ik kreeg wel de nodige vermaning en dan ging het weer best, niet met geweld, maar door liefde. Ze wisten vroeger ook wel goede leiding te geven, maar er werd beter geluisterd dan nu. Ik kan het mis hebben en dat hoop ik ook, maar het was vroeger zo op de boerderij er moesten jaarlijks twee varkens geslacht worden voor spek en vlees voor het gehele jaar en nu zou ik ook moeten helpen. Dat wilde ik niet en de reden daarvan was, dat ik toen nog klein was, de buren een varken zouden slachten en ze dachten dat het varken dood was, maar het was weer weg gelopen onder het bloed, ik was er zo van geschrokken dat ik nooit wilde helpen. Ik heb ook heel veel mijn leven nooit geholpen; ik kan niet zien dat ze beesten dood maken, ik heb er nog moeite mee om een kip of een konijn te slachten. De baas zei," dan maar geen spek of vlees meer voor jou". Ik zei dan maar niets meer en ik weg naar zijn vrouw en daar mijn nood geklaagd. Ze zei tegen mij "gij hoeft niet te helpen, ik zal er wel eens even heen gaan en ga jij maar ander werk doen". Ik heb nooit meer geholpen en daar werd ook nooit meer over gepraat, dat was af! Ik moest wel spek en vlees mee eten, om in leven te blijven. - 7 - Op een avond was ik naar een andere boer gegaan waar ook jongens van mijn leeftijd waren. Toen ik 's avonds naar huis ging, het was al donker, vroeger was er nergens licht, dus onder het lopen een deuntje fluiten, dat was vroeger bij de jonge jongens normaal ( nu hoort men niemand meer fluiten) daar komen een paar kerels uit een beukenhaag gesprongen en die beginnen mij flink af te slaan. Ik had niemand kwaad gedaan en ik wist niet wie het waren en toen ik thuis kwam de baas er achter aan, maar nooit geweten wie het waren. Als ik nu voortaan 's avonds weg ging was ik er wel op verdacht. Ik wil dit enkel schrijven omdat er toen ook slechte mensen rondliepen en er ook veel gebeurde wat niet goed te praten was op allerlei gebied. Ik dacht steeds, daar moet ik voor oppassen dat ik niet in die duivelse verzoeking kom en ik had eens een klein versje gelezen en dacht, dat moet ik goed van buiten leren. Het was nog al niet zo lang, anders had ik het niet zo lang kunnen onthouden. Ik zou het heel mijn leven lang nodig hebben en het was zoo: Eerst gedaan en dan gedacht; heeft menigeen veel leed gebracht. Maar eerst gedacht en dan gedaan; Heeft menigeen op het rechte spoor gestaan. Het is iets om mee verder te gaan. Als men op het rechte spoor wil blijven staan en als mens ook denkt;-ik heb eerst naar een ander gekeken en toen mijzelf er bij vergeleken, dan zal men het praten van een ander wel laten. Ik ben drie jaar in Deurne geweest de jaren 1911-1912 en 1913. Maar toen moest ik van mijn vader naar een andere boer. Toen ik daar aardig ingeburgerd was en erg best met de jeugd op kon schieten, want ze zeiden altijd dat is een gezellige jongen en geen kniesoor, op zijn Deurnes gesproken, en de meisjes waren ook al gek met mij, dus dat begon ook al, maar de jeugd was toch anders dan nu, niet zo brutaal en veel netter volgens mij. Toen ging ik naar Asten naar een boer-veearts. Hendrik van Honk geb.te Kerkwijk 15 maart 1850 overl.te Helmond na 1930, welke drie keer getrouwd is geweest (dit is de grootvader van G.H. van Honk gehuwd met mijn zuster Marie Kruyf) Ook daar had ik het best naar mijn zin, daar behoefde ik niet zo hard te werken, wel moest ik 's avonds of 's nachts mede, als v.Honk geroepen werd voor vee dat ziek was. Soms moesten we een groot uur lopen en overal zandwegen en donker en in de winter barkoud. Met een carbidlamp in de hand voor het licht om op de weg te blijven en niet in het water te lopen. Op een nacht moesten we weer op stap en vriezen en koud was het, alle wateren waren bevroren en de carbidlamp wilde niet meer branden. Carbid genoeg maar geen water en daar was niet aan te komen. De "veearts" zei:"nou staan we slecht, zonder licht als we nu de weg maar vinden". Ik was er bang voor, allemaal vreemde zandwegen waar ik nooit was geweest. Daar moest eens even over gedacht worden om dat op te lossen. Ik wist een oplossing en zei:"geef mij die lamp maar". Hij zei:"wat ga je nu doen?". Ik ging een beetje terug staan en een plasje er in gedaan en toen hadden we weer licht. Hij zei:"Dat is een uitkomst", en ik zei "maar geen uitvinding!". Van Honk moest onderweg steeds weer lachen. sNachts op pad, dus vaak overdag slapen. Ik ben er twee jaar geweest 1914 en 1915. Toen een tijdje bij twee boeren werken, wel goed verdienen maar ook hard werken. - 8 - Van october 1916 tot 19 februari 1917 was ik tuinman bij ds.J.H.Chr.Israël. geb. te Nijmegen 10 juli 1850 overleden te Driebergen 17 nov.1935, prdeikant te Asten. Dat was een mooie tijd, maar te kort. Een vrij leven en goed verdienen. Dominee was een beste man, die kon de jeugd wel begrijpen en ik kreeg nog al eens wat toe om vrij te roken. Hij had beste tabak, de beste die er was, rechtstreeks van over zee kreeg hij die, zijn tanden waren zwart van het roken. Ik moest daar wel blijven eten en dat was lekker eten en zoveel als men zin had en nog vragen of het genoeg was. Het was beter als boerenkost. Maar als het mooi gaat, dan duurt het in de regel niet lang! 19 februari 1917 moest ik voor de landstorm onder de wapenen naar Den Haag. Ja dat boerke van Wout moest naar de grote stad en dat was dat! 's Morgens lopen naar Asten, daarna met de eerste stoomtram naar Helmond. Met de trein van Helmond naar Tilburg, waar we om tien uur in de boterhal aanwezig moesten zijn, vanwaar wij verdeeld werden. Ik werd ingedeeld bij de Groene Jagers, vierde regiment, Oranje kazerne te Den Haag. Wij allen 's avonds tot tien in Tilburg moeten wachten en werden toen onder geleide weg gebracht naar de trein Den Haag, waar wij om 1 uur 's nachts aankwamen. Daar werden 's nachts om twee uur de krijgsartikelen voorgelezen en daarna kregen wij erwtensoep te eten. Na het eten werd een krib, een strozak, een kussen en twee dekens aaangewezen. Die strozak was zo rond als een ton en hard, er moest eerst flink op getrapt worden om hem een beetje plat te krijgen, maar wij waren wel zo moe dat men wel op een plank had kunnen slapen... s'Morgens om zeven uur er uit en alle botjes deden pijn van het liggen. Toen les, hoe de dekens opgemaakt moesten worden en opgeborgen; dan een wasblik afhalenen naar een open plaats om te wassen. En koud; er kwam ijs op het water! Veel kou geleden want toen begon de winter en niet zo mis, het heeft nog zes weken gevroren, zodat alle ruiten van de kazerne wit waren. Als men naar buiten wilde zien, moest dan eerst met de adem een gaatje ontdooien! Er was geen brandstof, één keer per week brandde de kachel en dan was alles op. Het was oorlog, nog buiten de grenzen, en er was niets om bij te kopen alles was op de bon, behalve bruine suiker en haring. Het werd steeds slechter. Zo begon de strijd tegen het soldatenleven. Dat mag niet en - dit moet niet.-en - zoo en niet anders- en - je mond houden. We leken soms wel honden die afgericht moesten worden door de jongens van de opleidingsschool en aan mooie woorden geen gebrek. Het leken allemaal wel judassen en alle dagen wat vervelender, totdat we afgericht waren, toen ging het wel wat beter. Het eten was slecht, de eerste zes weken kon men niet haar huis en als men dan weg kon, zaterdags en maandags met de eerste gelegeheid weer terug, dan moest ik 's morgens om 5.30 uur weg van Someren en ik was om één uur in Den Haag. Van thuis uit kreeg ik wel wat eten mee, dat was echter 's avonds al weer op, want dat deelden we gezamelijk. Als dan een ander weer verlof had, en eten mee bracht, deelde die ook weer. Degenen die niet wilde delen, daarvan werd gewoon zijn soldatenkist opengebroken en al wat eetbaar was, werd gedeeld en verder overal afblijven. Daar kwam wel een hoop heibel mee, maar ze konden toch geen daders vinden, omdat ze wisten dat ze te gierig waren om te delen. Zondags ging ik naar de Willemskerk en koud,..... Zo'n grote kerk en geen plaats om te zitten, propvol, er was toen geen verwarming, ik heb er althans nooit een verwarming gezien. Als de kosterin een warme stoof overhad, er waren er honderden en daarvoor moest betaald worden, dan stopte ze mij een stoof toe en zei: - 9 - " Gaat er maar op staan, voor de koude voeten" s'Middags gingen we de duinen in of over het strand wandelen. Bijna ging ik altijd alleen, ik moest niets van de stad of café's hebben, het was mij daar te gevaarlijk en dan was ik ook weer op tijd terug met brood en boter uitdelen. Dan was er altijd brood over van diegenen die weg waren en dan kreeg ik er voor een hele week brood erbij; dus brood genoeg. Toen kwam er in Den Haag opstand door Troelstra's beweging en stonden wij op een nacht om twee uur buiten op het plein van de kazerne. De zware poorten werden gesloten en alles stond vol soldaten. En maar schreeuwen: Honger. Tegen de morgen kregen we peperkoek te eten. Het werd wel wat rustiger, maar de volgende dag stond de ene kant van de kazerne in brand en alles was in de war, maar de hoge pieten waren niet te zien! Het bleef rumoerig, ook in de stad, maar het beste was er tussen uit te blijven, wilde men geen klappen oplopen, want er werd flink met de sabel geslagen. Ik kreeg hoe langer hoe meer tegenzin in dit soldatenleven en probeerde op allerlei manieren om er uit te komen. Ik kreeg nog hulp ook; ik kon bij de opleiding komen. Ik was blij dat ik dat niet gedaan had, want anders was ik helemaal niet weg kunnen komen. Uiteindelijk kreeg ik tijdelijk verlof en later vrijstelling van dienst. Dat was eind juli 1917. Ik heb er ook niet meer hoeven te komen. Begin augustus maar weer zien dat ik werk vond, dat vond ik beter als het soldatenleven. Maar het duurde niet lang of het was weer anders als ik dacht. In november 1918 brak in alle hevigheid de zogenaamde Spaanse Griep uit en ik werd ook erg ziek. Negen dagen was ik buiten bewustzijn en toen ik weer bijkwam zat mijn hals vol bloed. Ik kon mij nadien veel dingen herinneren die mij tot heden zijn bijgebleven, waar ik anders nooit om gedacht zou hebben en wel leerzaam. Na een paar dagen kreeg ik ook een pijnlijke grote teen en zei tegen mijn vader "wil eens naar mijn grote teen kijken, want die is niet goed, en doet erg pijn". Vader zei:" Die nagel is blauw, maar dat wordt wel beter". Hij vertelde mij, ik was zo sterk door de koorts, dat hij mij met de teen vast moest houden, om mij in bed te houden. Vader was toen verpleger en kon goed helpen. Langzaam werd het beter en na nieuwjaar 1919 kon ik weer wat werken. En zijn toen veel mensen aan die ziekte gestorven. Toen ik naar enkelen informeerde, waren er heel wat begraven, want die met hoge koorts naar buiten kwamen gingen ze allemaal heen. Vandaar dat ze op hun hoede moesten zijn, dat die patiënten niet naar buiten konden komen. Het was in Someren zo druk met zieke mensen dat ze de hulp in moesten roepen van een DR.Legerofficier, voor versterking. Een beste man was dat en kundig. In 1919 heb ik overal zowat gewerkt en in 1919 als leerling bij de Stoomtram Meyerij, maar dat was niets, men verdiende er zeer weinig. In december 1919 naar de Staatsspoorwegen welke in 1921 Nederlandse Spoorwegen worden. Daar werd ik stoker en na drie jaar lampenist en magazijnbeamte en vervanger van vele andere diensten. In 1920 kon ik ook nog aan de Waterstaat komen, als sluisknecht aan sluis IX. Ik was vroeger al bij het hoofd geweest van de waterstaat te Helmond en proef gewerkt. Dat was goed, maar er was toen geen plaats open. Toen ik later bericht kreeg, was ik voor de Spoorwegen al goed gekeurd, dus dat ging niet door. - 10 - In die tijd was er niet veel promotie te maken, want er was veel teveel personeel en er werden er veel op wachtgeld gezet in de dertiger jaren was het erg slap. De oorlog 1940, toen kwamen weer veranderingen en ik ging vooruit en verdiende goed geld. Na de oorlog kwamen er veel veranderingen in het bedrijf en de stoom ging meer en meer verdwijnen. Wij waren zo langzaam aan overbodig en ik kreeg spierkramp en kon niet meer lopen. Ik ben toen vijf maanden thuis geweest en moest driemaal in de week naar het ziekenhuis voor bestraling. Na een half jaar was mijn werk vervallen en ik was nog niet veel voor het werk, maar ik kreeg een andere baan, beter als de eerste, maar steeds binnen en daar ik altijd buitendienstgedaan had, viel dat bitter tegen. Omdat ik zolang ziek was geweest, moest ik naar Utrecht voor de keuring en werd afgekeurd voor de veiligheid omdat ik niet voldoende hoorde, maar ik had daar wel alle medewerking en ook te Eindhoven en kreeg weer werk binnen, maar kon dat niet uithouden. Ik kon toen de dienst verlaten als ik wilde, maar het valt niet mee om daarover te beslissen. Ik kon er wel uit op goede voorwaarden uit en ben er toen toch maar op ingegaan en op 20 maar 1956 was mijn dienstijd agelopen na 37 en een half jaar. Het valt de eerste tijd niet mee, het lijkt of men overal overbodig is. In het eerst, komt er nog wel eens een spoorman, maar dat is ook maar tijdelijk. Wat de reuma betreft dat was toen heel wat beter geworden en ik kon wel weer wat licht werk doen. Dus maar wat kippen houden, dat was toen niet zo slecht en licht werk. Een kippenhok laten bouwen voor f. 500.- en voor f. 300.- kippen en verdere benodigdheden gekocht. Dus wij waren een mooi spaarcentje kwijt, maar toen de kippen aan de leg waren, hadden wij nogal gauw wat terug gemaakt door de goede prijzen. De eieren werden thuis afgehaald en men kwam weer met meer mensen in gesprek. Dat gaf afleiding. Het had ook weer zorgen, daar er nog al eens kippen ziek werden en er uit vielen, eerdat die dan weer betaald waren, dat duurde weer een tijdje. Wij hadden nogal wat tuin voor groente en zodoende kwamen wij niets te kort. Daar hadden wij ons ook al onrustig over gemaakt, ten onrechte, en nu hebben 1967 en moeten maar zien wat het ons brengen zal en hopen maar dat alles ten goede mag verlopen. Hiermede is dit dusver het schrijven over de loopbaan afgelopen. Over lief en leed in de werkzaamheden behoef ik niet te schrijven, dat weet ieder werkmens wel. Er is veel verschil in werken; heeft men veel met de taak die men te doen krijg, op, of gaat het niet erg naar de zin; de leiding van alle werkzaamheden moet goed zijn. Dit is de eerste vereist in goede samenleving en verantwoording, voor het hetgeen men doen moet, mag nooit ontbreken. Want zo gauw iemand denkt dat hij niemand meer heeft, die boven hem staat, waar hij verantwoording voor moet afleggen, voor hetgeen hij gedaan heeft en voor wat nog gedaan moet worden, gaat dikwijls de verkeerde richting uit , op alle tereinen van het leven. Om dan weer op het rechte pas te komen, zonder schade of schande is erg moeilijk. ----==000==--- - 11 - Nu is het mijn bedoeling nog wat te schrijven over andere aangelegenheden en wel, weer terug naar het jaar 1920. Zo als al schreef ben ik in 1919 te Eindhoven gekomen, ik was in een kosthuis in Gestel en bij die buurman waren ook jongens van Tram- en Spoorwegen in de kost. We kwamen dus nogal eens met elkander in gesprek. Op een avond zei een der vrienden tegen mij: "Ik vanavond naar kennissen uit Helenaveen, heb je soms zin om mee te gaan?". Ik vond het goed, men wist soms toch niet wat men s'avonds doen moest. Toen wij daar aangekomen waren, -waarvoor zou die man zilveren ringen in zijn oren hebben,- dat had ik nog nooit gezien. Als wij straks naar huis gaan, moet tik aan mijn vriend vragen wat dat te beteken heeft. Die mensen leken mij heel aardig toe, ik kende er verder niets van. Er waren grote jongens en kinderen en een meisje en daar had ik nogal vlug oog voor, maar ik wist ook niet of die al verkering had, anders leek het wel wat voor mij! Toen wij weer naar huis gingen moest ik vragen, wat die ringen in de oren te betekenen hadden en of dat meisje verkering had. Die ringen werden gedragen voor een of andere oogkwaal, welke wist hij ook niet en dat meisje had geen verkering! Mijn vrind kende ze al lang en zei "dat was een goed meisje voor jouw". Ik zei: "ik ken er niets van" en hij zei: "dat leert wel". Enfin, ik was jong en was het eigenlijk alweer vergeten, totdat ik na een tijd van mijn werk door de stad naar huis ging en bij toeval in een slagerswinkel stond te kijken en ik zag dat zelfde meisje staan. Ik dacht, nu moet ik toch meer even wachten om een praatje te maken en ben toen met goedvinden van haar mee opgewandeld en het praten was erg wijs voor onze leeftijd en er werd een afspraak gemaakt wanneer we elkaar zouden zien. Dat elkaar zien, nam nogal toe dus er zat schot in en toen de ouders dachten dat zij met een jongen ging, moest er al gauw een van de jongere kinderen mee om boodschappen te doen. Na een tijd moest ik maar kennis maken met haar ouders en dat ging ook goed. De tijd ging nogal vlug voorbij en de verkering ging met de tijd mee, totdat er verloving zou komen en dat ging ook goed met haar ouders. Maar daar ik steeds in de kost was, wou ik al wel eens over trouwen praten, maar tot onze grote teleurstelling moest het meisje het maar uitmaken met mij en ik mocht niet meer binnenkomen; zij kreeg huisarrest en mocht geen boodschappen meer doen. Ze was toen 24 jaar, maar ik kreeg geen kans om met haar te praten en zag haar een hele tijd niet. ik dacht dat ze ziek zou zijn, toen heb ik haar broer gevraagd of ze ziek was en daar kreeg ik een antwoord op dat ze op de aardbodem niet behoeven te gebruiken. Die onbeschofte taal zal ik maar niet in ere houden, maar het is mij wel mijn hele leven bijgebleven! Ik heb daarna altijd een zekere afstand gehouden van die persoon. Nu is het wel zo dat een mens moet kunnen vergeten en vergeven, maar vergeten kan ook erg moeilijk zijn en als U dit leest kunt U misschien nog reden vinden voor het een of ander, dat het fout was, maar zo is de mens en zodoende zagen ze mij maar aan voor een arme spoorjongen, die was niets voor haar. Nu was het in die jaren wel zo, zij verdiende meer geld als ik, maar ik moest niets van het fabrieksleven hebben. Er was echter om zo te zeggen niets goed meer aan voor mij. Maar na een tijd ontmoette ik haar weer en toen hebben wij afgesproken dat wij brieven zouden wisselen door het WC raampje. Als het raampje dicht was, moest ik maar wachten totdat het open ging. Dat liep tamelijk goed maar de ouders hadden best in de gaten, dat de verkering niet was afgelopen. - 12 - Hun gestrengheid hielp niets! De geladen bom barstte echter los en toen moest ze het geheel uitmaken met mij, of het huis uit. Dat is een zware slag voor een meisje en dan moet U terug denken aan hoe het vroeger was en nu, en ik zou iedereen die daarvoor komt te staan willen afraden om Uw kinderen zo te verstoten. Wij hebben het geval besproken en ik had mijn mening gezegd. Als haar ouders haar liever waren, dan ik, dan maar bijelkaar vandaan blijven; als zij mij echter liever had, dan thuis eruit, maar er eerst er goed over nadenken. Dat dit voor een meisje een grote strijd is, kaniedereen begrijpen! Over enig dagen zouden we verder zien, maar het was wel een gespannen toestand voor ons beiden in die dagen en de verkeringstijd bracht al een hoop narigheid mee. Na enkele dagen was het besluit, na veel strijd voor haar, genomen en dus thuis er maar uit. Toen moest ik voor haar een kosthuis zoeken, wat erg meegevallen is, daar ik nog een neef van haar vader kende. Het geval verteld hoe het er voor stond en hij zou er 's avonds met zijn vrouw over praten en als het goed was, kon ze morgen al komen. Ze kon de andere dag al komen bij de Fam.J van Dokkum-Struik en het ging best want het waren goede mensen die andere mensen konden begrijpen en helpen. Nu moest ik voor ons beiden kostgeld betalen en dat liep nogal op; dat was niet zo erg, maar ik moest ook nog wat kunnen sparen. Van mijn ouders thuis kreeg ik f.100.-- voor een trouwpak en mijn a.s. vrouw kreeg f.25.--! Dus maar zo gauw mogelijk proberen een huis te krijgen, maar dat ging toen ook niet zo best, er waren veel huizen te kort na de oorlog van 1914-1918. Wij hadden wel een kamer gehuurd in de Langdonkerstraat, maar toch weer opgezegd, dat was niets, veel te klein en de huur was f.2.50 per week. In Stratum waren ze huizen aan het bouwen en ik naar Mijnheer Schellenbach, want die huizen waren ook gedeeltelijk voor de Spoorwegen. Aan de opzichter gevraagd of hij te spreken was, ik had vernomen dat het lastige mijnheer moest zijn, dus ik moest voorzichtig zijn! Ik mocht binnnen komen, de zaak uitgelegd, hoe ik er voor stond, hij vroeg mij over alles en zei- kom over een week maar terug en als alles op waarheid berust, kunt U op mij rekenen dan zal het best mee vallen. Ik wist genoeg en die Mijnheer vriendelijk bedankt bij voorbaat. Na acht dagen weer terug en hij zei:Mijnheer, U krijgt over vier weken een nieuw huis, aan de Dahliastraat 19 Stratum, huur f.6.70 per week. Dat was voor die tijd nogal veel maar wij waren er mee gered en voordeliger uit, als samen kostgeld betalen. Het huis was veel te groot voor ons, boven vier grote kamers, die hadden we eigenlijk allemaal over. Daarna wat meubels gekocht, totdat de centen op waren. Mijn a.s. vrouw kreeg natuurlijk niets mee, want die, was erg stout geweest en ik niet veel, want ik was ook niet bijzonder braaf geweest. Bij mij thuis vonden ze het maar een min meisje, maar ik zei hun geen boerin nodig te hebben. Ik was erg zuinig geweest; wij hadden wel wat geld, maar niet genoeg, dus sparen en later bijkopen. Niet op afbetaling, want dan blijft men arm. Wij trouwden op den 29 september 1921 zonder bruiloft, Mijn schoonvader en schoonmoeder kwamen even naar het stadhuis om te tekenen en weg waren ze. Mijn vader was ook gekomen en van Dokkum en na de trouw op de Stratumsedijk wat gebruikt, waarna mijn vader weer naar huis ging en het feest was afgelopen. Een erg koude boel; dus ik ben nooit meer erg feestachtig geweest! - 13 - In het begin was het voor mijn vrouw wel erg stil. Zij hoorde niets meer van haar familie en ik vond dat ze vroeger ook al erg hard en liefdeloos konden zijn voor kinderen die niet naar de poppen dansten van hun ouders. Wij hadden een buurvrouw die ook Jet heette, net als mijn vrouw; zij konden het samen wel vinden en zo konden ze elkaar wel helpen. Haar man was aan de Post dus ook ongeregelde tijden weg. De een moest wassen, maar had geen wastobbe en wij wel, maar geen wasbord, dat had zij wel en geen drooglijn, dus de een die dag wasen en de ander de volgende dag. Dat ging alles best, maar het ging naar de winter toe. Met het weeer hadden wij geluk, het bleef lang mooi en een prachtige herfst. Maar de winter kwam, die was niet tegen te houden en er moest een kachel en kolen komen. De kachel was er al gauw en brandhout ook. Achter onze tuin lag veel weiland en heide (het is nu allang stad) met schaarhout er om heen, met veel dorhout erin. Ik heb toen aan de boer, waar dat vandaan was gevraagd of ik er dat dorre hout er uit mocht halen. Ik kreeg toestemming, maar een ander mocht niet in dat weiland komen en als er aanmerkingen op werden gemaakt, stuur ze maar naar mijn adres, dat komt wel goed, aldus de boer. Dus brandhout en werk genoeg. Zodra ik van het spoor thuis kwam hout hakken en halen en klein maken. Zo kregen wij voor den winter hout en kolen genoeg, dus waren we al weer een beetje verder gekomen. Met de aardappels was het slecht gesteld, er waren er weinig en duur, vanwege de droogte. Maar weer geluk, mijn vader zorgde voor drie grote zakken aardappelen, zowat voor heel de winter. Maar de gevolgen van ons huiselijk bleven niet uit; mijn vrouw raakte al gauw in verwachting. Ik zei tegen mijn vader dat ze vermoedelijk in verwachting was en die zei:"Doar zalde wel meer van weete, want het waait er nie zo mer in!" Hij had nog gelijk ook! "Als we tekort kwamen moetsen we het maar zeggen en zeg maar tegen de vrouw, dat ze daar ook wel door heenkomt", aldus vader. Maar ik merkte toch wel dat Jet wel eens graag naar haar moeder wilde gaan, dat kon ik goed begrijpen. Maar de vraag was, hoe zou ze daar ontvangen worden? Een dochter die het huis uitgegaan is om met zo'n arme spoorjongen te trouwen! Ik had zo lang gepraat dat mijn vrouw er de andere dag naar toe zou gaan en een sneetje brood zou meenemen, als ze daar soms niet binnen mocht en weer terug naar huis, dat was ruim één uur lopen, dus twee en een half uur op en neer. Bussen reden er toen nog niet en fietsen waren er niet veel - nu zijn er nog meer auto's- Jet kon ook niet fietsen, ik heb het haar later wel geleerd, maar ze was veel te bang. Dus de andere dag op stap. Ik moest naar het spoor en ik was wel wat bang en erg benieuwd, hoe dat zou aflopen. Daar ik zelf ook nog geen fiets had, moest ik ook alles lopen en dat waren ook lange dagen. Ik moest dus nogal lang wachten op de uitslag en de dag viel mij lang. Bij haar moeder aangekomen moest Jet toch maar binnenkomen, maar er werd nog veel drukte gemaakt, wat wel te begrijpen was en ze moest maar weer weg gaan, voordat de anderen allemaal uit de fabriek kwamen. Ik was natuurlijk het zwarte schaap, maar dat vond ik niet erg en met de afspraak dat ze iedere donderdagmiddag thuis mocht komen, was het bezoek ten einde. Op den duur werd de verstandhouding iets beter, al bleef ik wel op de achtergrond. Mij niet gezien, zouden ze nu zeggen! - 14 - Toen wilde mijn vrouw liever in Strijp wonen, dat was dichter bij haar thuis. Dan maar weer proberen om daar een huis te huren. Ik had bijna een huis gehuurd in de Zeelsterstraat, maar toen ze hoorden dat ik niet R.K was mochten ze het niet aan ons verhuren! Ze waren toen ook huizen van de St.Trudobouw aan het bouwen met rijkssteun en ze moesten enkele woningen aan andersdenkenden verhuren en daar kwamen wij toen voor in aanmerking. We kregen een nieuw huis in de Blazerstraat in een blok van vier en allemaal protestanten, dus wij werden apart gehouden. Maar mijn vrouw was er blij mee en ik vond het ook best. Het lopen naar mijn werk was het zelfde als uit Stratum vandaan. De dag der verhuizing kwam in zicht en ik naar een boer in Strijp, boer Damen, ofdat hij ons wilde verhuizen. Hij zou ons wel helpen en ik vroeg hem of hij ook een huif over de kar had. Hij vroeg waarvoor, het regent toch niet? Ik vertelde hem dat wij nog niet veel huisraad hadden en daar behoeft een ander zich niet mee te bemoeien. Dat komt voor mekaar zei" boer Damen. De andere dag kwam de wagen voor en in één uur zat alles onder de huif en wij erbij en daar ging zoete lieve gerritje! Niet naar den Bosch maar naar Strijp! Daar aangekomen, de wagen met de achterkant voor de deur gezet en alles was zo naar binnen en op zijn plaats. Verhuiskosten f.5.- en twee sigaren hartelijk dank voor de bewezen hulp, en nu maar opnieuw beginnen! Wij waren daar nogal gauw ingeburgerd en hadden weer goede buren. De tijd ging door totdat 26 juli voormiddag acht uur in 1922, onze eerste dochter geboren werd; Teuna Pieternella. Over die naam was ook nog al over te doen geweest. Mijn moeder was allang overleden, dus de bedoeling was om haar daar naar te laten heten. Wij hebben ons daar bij neer gelegd om de vrede verder te bewaren, want schoonmoeder had een moeilijk karakter. Als alles niet naar haar poppen dansten, waren ze nog niet stil, want die poppen dansten nog lang na. Wij kregen het ook weer wat beter met de inkomsten, want wij hadden al gauw een stuk tuingrond in het Genderdal en konden al aardappels en groenten verkopen. Er werden veel huizen gebouwd in Gestel en daar moesten veel tuintjes aangelegd worden en dus 's avonds van het spoor naar de tuintjes. Ik had het één nog niet klaar of een ander kwam alweer vragen, ofdat ik de tuin ook in orde wilde maken. Er was toen goed geld mee te verdienen, maar ik moest hard en lang werken en elke morgen om vijf uur op. Maar wij gingen goed vooruit en ik had nog voor een fiets gespaard, dus het lopen werd minder. Het was een Duitse fiets, tweedehands, met zogenaamde hielbanden erop. Daar men eerst de binnenband van in de buitenband moest leggen en lag die niet goed, dan vloog het hele geval er af met op pompen en dan kon men weer van voren af aan beginnen. Lag het zaakje goed, dan had men bijna nooit lekke banden. Deze fietsen liepen wel zwaarder als de betere fietsen. Er kwam een ons bekend persoon, om bij ons in de kost te komen, maar omdat mijn vrouw hem goed kende, hebben wij het maar gedaan. Daarna zijn er nog een tijd twee bijgekomen en dat bracht veel werk mee, want toentertijd kwam heel de club 's middags eten en dan de was nog, dat was teveel. Er was goed aan verdiend, maar een mens moet ook niet te veel willen werken; dan loopt het ook weer uit de hand. - 15 - Op 12 juli 1924 om 4.30 uur n.m. werd geboren onze tweede dochter Pieternella Jenneke. Toen hebben wij een wasmachine gekocht. We moesten die wel zelf draaien, er bestonden toen nog geen electrische, maar ik deed dat meestal als ik thuis was. Het was een stuk beter, als het wasbord. Het was toen ook nog al eens sukkelen met de vrouw, ze had last van struma. Ze was veel te druk, dus minder kostheren houden, wat ik alllang gewild had moest nu gebeuren. Ze moest nogal eens een stofwisselingsonderzoek ondergaan wat toen nog een benauwd gebeuren was, tegenover tegenwoordig, want in die jaren was het met de geneeskunst niet zo als het nu is, dat is zeer vooruitgegaan. Jet werd weer wat beter en rustiger. Toen ben ik in het jaar 1928 ernstig ziek geworden, weer zware griep, gelijk in 1918 en ook weer buiten kennis. Nellie was toen vier jaar en kwam mij thee brengen, maar ik sloeg alles uit haar handen. Na negen dagen kwam ik weer bij en het was precies alsof ik met mijn rug in het ijs lag, zo koud. Ik wist ook niet wie er bij mij gewaakt hadden, 's nachts, maar ik werd toch beter na zeven weken. Ik moest voorlopig licht werk doen maar had alle medewerking aan het spoor, want daar was ik als dood berekend en ze hadden mij niet meer terug verwacht. Wel is het mij altijd nog een raadsel, dat ik uit die tijd der bewusteloosheid, nog zo veel weet en ook van het jaar 1918. Dan komen er gedachten op, waar men anders heel niet aan denkt of bij stil staat, wat toch wel heel nodig is bij de mens. Dat alles wil zeggen, dat de fouten welke de mens maakt en gemaakt heeft, meer naar voren komen. Dat is een les voor altijd. Eigenlijk wou ik voorlopig ophouden met schrijven, maar nu komen er weer andere gedachten in mij op van verleden tijden. Ik ben het schrijven eigenlijk moe, maar toch volhouden net als die twee kikvorsen in een melkkan. Die waren in de melkkan gevallen, konden wel zwemmen maar wilden er liever uit. En maar spartelen, de één gaf het op en verdronk, maar de andere spartelde zolang dat er een kluit boter op de melk kwam, hij sprong er op en uit de kan! Dat is volhouden!!!!! Wij kregen nogal eens bezoek van een boer en wij hadden voor de voordeur een gaslantaarn staan en 's avonds veel last van kinderen. En die maar stoeien en dan telkens tegen de deur, als deze niet op slot was, steeds de deur open en veel lawaai, zodat de kinderen telkens wakker werden. Daar was niet veel tegen te doen, want als men vroeg of ze weg wilden gaan, gingen ze wel, maar waren ook zo weer terug. Het waren van die opgeschoten lummels en als men er een bij de kraag te pakken had, wist men ook niet waar men af was. Onze buurman had ze nogal wat hard aangepakt en de ander morgen moest hij boerenkool-stronken ruimen, anders kon hij niet meer naar buiten. Dus dat was nogal moeilijk. Toen zei Damen "dat is hier hopeloos als men kinderen heeft. Wij moesten maar een huis kopen, waar het rustiger was".... Ik zei: "Wat willen wij een huis kopen, wij hebben alleen maar beschrijfgeld". Damen zegt:"Jullie kunnen een huis kopen en van mij geld lenen zoveel er nodig is, tegen lage rente en aflossen met tien gulden en dan zakt de rente ook metteen". - 16 - Dat was een mooi aanbod. Samen de kwesie besproken en rekenen tot 's avonds laat en toen dachten wij dat het wel zou gaan, als we wat geluk hadden, maar we wisten ook wel dat een mens er flink naast kan rekenen. Na een tijd was het huis te koop waar wij nu nog wonen in de Strijpsestraat. Er was toen nog twee jaar huur op voor diegene die er in woonde volgens contract. De bewoner had de voorkeur voor de koop maar daar hij geen geld kon krijgen kon hij het niet kopen. Wij kregen dus de kans, maar het was nogal duur voor die tijd, maar wel een huis dat goed gebouwd was en er was niet geknoeid met het bouwen. De geldschieter zei, dat wij als wij er zin in hadden, het moesten kopen. De koop ging door, wij konden het niet minder kopen, omdat het hem ook de prijs gekost had. Bij navraag berustte dat ook op waarheid. We moesten nog wel bijna twee jaar wachten. Het was wel op tijd leeg, maar het moest van buiten en van binnen geverfd worden en dat kostte ook nog heel wat. Wij hadden er elke week f.9.-- huur van gehad en zelf betaalden wij f.4050, dus die centen hadden we al terug. Wij vonden het toch fijn dat we eindelijk konden verhuizen, maar nu hadden wij de helft meer huisraad als de eerste keer. Het was dichtbij en we konden alles zelf overbrengen en nog hulp erbij van een spoorman, dus het was gauw gebeurd. Wij hadden ook maar één kostheer meer, we waren het zat, altijd vreemde mensen in huis, terwijl wij altijd nette jongens hebben gehad en ze zijn bijna allemaal van ons uitgetrouwd. Toen wij eenmaal woonden, viel dat de eerste tijd erg tegen, wij waren onze goede buren kwijt en hier kenden geen buren en die zich afzijdig hielden. Daar wij het huis van kochten was R.K. en die mocht het volgens de buren niet aan andersdenkenden verkopen. Dat was nu gebeurd, dus ze keken ons nog niet eens aan. Ik zei tegen mijn vrouw: "Ook maar niet meer zeggen dan gewoon goededag en daarmee af". Dat duurde zo een tijdje, maar uiteindelijk kwam er verandering. Een buurman was kerkmeester van de St.Trudekerk, nogal een van de oude stempel en die begon te praten en zei:"gij moet eigenlijk een stukje bij tuin hebben, bij jullie tuintje, dan konde wat groenten en zo verbouwen". De grond achter onze tuin was van de kerk. Toen was het woord aan mij en ik zei:"Buurman daarvoor moet men bij jullie zijn, jullie hebben een hekel aan ons omdat wij niet rooms zijn en hebt ons maanden niet erkent als buurlui".... Hij zei "daar moet een einde aankomen, dat was niet goed en ik help jullie en zal de weg wijzen als U dat wilt. Als gij naar de Pastoor gaat en zeg maar, dat ik U gestuurd heb, dan komt dat best in orde." Toen op een avond naar de pastoor. Ik aangebeld en daar kwam de kapelaan voor. Ik maakte mij bekend en gevraagd ofdat Mijnheer Pastoor te spreken was. Hij vroeg of ik het niet met hem afkon. Neen zei ik, dat kan ik niet, hij bromde wat en ging weg. Ik denk: wat een norse man is dat, louter verkeerde naastenliefde vooral voor zo'n persoon. Weer even gewacht en toen kwam de Pastoor, maar die kende ik wel en hij stak mij zijn hand toe en zei:"Goedenavond". Ik zei:"Pastoor, dat is van het ene uiterste in het andere". Hij vroeg hoe ik dat bedoelde en ik vertelde hem mijn ervaring met de kapelaan. Hij draaide zich om en hij terug naar die man en die kreeg ervan langs. Terug gekomen zei hij:" dat hebben we gehad, kom maar mee naar binnen". In de spreekkamer kreeg ik een stoel aaangeboden en een sigaar en hij vroeg, waarvoor ik kwam. - 17 - Ik heb de pastoor alles uitgelegd over de tuin en hoe mijn buurman het gedacht had en dat ik daarvoor bij hem moest zijn om dat te vragen. Hij vond het best maar ik moest de andere kerkmeester ook nog vragen. De een kende ik goed maar de andere was er een die een grote hekel had aan andersdenkende en dat zei ik ook tegen de pastoor. Hij zei "dat is niet goed van die man" en vroeg mij of ik ooit onenigheid met die man gehad had. Ik, antwoordde neen, maar hij heeft mij nog nooit goedendag gezegd! "Als het aan mij ligt, zei de Pastoor "krijgt gij er een stuk tuin bij". Ik zei""Dank U en dan zal het best goed komen". Na enkele weken kwamen de kerkmeesters om de grond te meten, hoeveel ik toegewezen kreeg en we kregen een mooie tuin te huur voor Zes gulden (f.6.-) per jaar. Als dat tenminste niet te veel was; maar wij vonden het prachtig en toen hebben ze de tuin ook nog afgereasterd. Er stond nog een oude appelboom in, die moest ik maar omhakken voor brandhout, dus we hadden nog brandhout ook! Nu hebben wij al vanaf 1932 de tuin en er is in de loop der jaren geweldig veel in gegroeid. Om op de buren terug te komen, wij hadden er beste buren aan en de kinderen kregen veel als Sinterklaas kwam. Wij konden bij hen geen kwaad meer doen en deelden in alles mee. Ik heb ze later, toen ze ouder werden, dikwijls geholpen in de tuin en voor zijn bijen gezorgd en die heb ik later ook gekregen toen hij overleden was, met zijn wandelstok met een zilveren handvat en nog wat kleinigheden. Daar ik ook een groot liefhebber van bijen was, kon ik in de tuin ook bijen houden, want te dicht bij het huis is niet erg gewenst, wegens het steken. Ik ben daar heel mijn leven druk mee geweest, dat was mijn enige sport! Vroeger heb ik ook wel schaats gereden, maar na de trouw kwam daar niet meer van en daar ik vroeger ook nog agent was van een zaadhandel en pootaardappelen, was ik nogal eens op stap om wat te verkopen. Het leverde niet veel op en ik was veel te veel weg. Met de bijen heb ik wel goede jaren gehad, maar ook veel bijensteken, dat was goed voor de reuma werd gezegd, maaar ik heb er nooit baat bij gehad. Wel had ik soms erge pijn van de bijensteken, maar toch volhouden en als men er niet te dom mee omgaat, valt het best mee. Mijn vrouw was er niet erg mee in haar schik. Ik had een bijenvolk gekocht voor f.5.-- een prachtig volk. In den herfst en de winter bleven ze wel binnen, maar toen de lente kwam begon dat spul te vliegen en ze stonden ook nogal dicht bij huis en langs de bijenkorf ging altijd onze hond liggen slapen. Maar op een kwade dag steken de bijen dat hondje en dat hondje vloog van pijn mijn vrouw onder de rokken! De bijen staken ook in haar kuiten! Toen ik 's middags thuis kwam om te eten, toen waren de poppen aan het dansen. Ze zou 's middags een ketel kokend water over de bijen gieten, zo kwaad was ze! Ik denk, ik moet er nu maar niet te veel van zeggen, want als bijen steken is dat niet zo gezellig, ieder mens kan geen bijensteken verdragen, er zijn mensen die er erg ziek van worden, dus het mooie was er wel vanaf. Toen ik 's avonds kwam ging ik eerst naar de bijen kijken en ze leefden nog! Ik zei tegen mijn vrouw;"Ze leven nog". Nog wel, zegt ze, maar als het weer gebeurd gaan ze eraan. Dus weer hoop en zachtjes aan wat verder van huis geplaatst, dat kan niet in één keer, want dan vliegen ze verloren; dus alle dagen wat verder van huis af. Na enkele jaren was ze er net zo gek mee als ik en durfde zomaar een zwerm in de korf doen. Maar dat mocht niet van mij, zonder masker en dan met lange haren, dat was erg gevaarlijk. Als er een zwerm kwam, legde ze er een grote doek overheen voor de zon en dan bleven ze hangen tot ik thuis kwam. - 18 - Zo ik al schreef wij hebben veel bijen gehouden en waren er best tevreden mee en we hebben veel mensen kunnen helpen met honing. In de zomer 1933 verwachtte mijn vrouw ons derde kind en die liet nog al lang op zich wachten volgens de dokter. Totdat de dokter weereens kwam en zei, het wordt nu tijd dat daar eens schot in komt, volgens hem was het al acht dagen over tijd en ze moest onmiddelijk naar het ziekenhuis. Geen tijd om andere kleren aan te trekken, ze moest maar een jas van mij aantrekken en ik in mijn werkkleding mee in zijn auto. Dus dat was spannend en in het ziekenhuis werd ze meteen geholpen, maar het leken voor mij wel uren wachten en eindelijk 's avonds zeven uur, kwamen ze zeggen dat wij een jonge zoon er bij hadden en dat ik bij mijn vrouw kon komen. Ze moest natuurlijk daar blijven en ze was nogal ziek van de behandeling, want het zat niet zo best. Toen is ze tien dagen in het ziekenhuis geweest. Thuis ging het maar zachtjesaan, Ze was nogal zwak geworden. In die tijd heb ik mijn hele verlof opgemaakt. Mijn vrouw wilde graag dat hij naar mijn vader zou heten en dat is toen gebeurd Wouter Pieter Kruyf, geboren in het Diaconessenhuis Villapark. Een oude villa, daarin zijn ze bgonnen met de verpleging. Geboren namiddag 7 uur 8 juli 1933. Wij waren er wel blij mee en moesten alles weer opnieuw kopen, maar dat was toen niet meer zo bezwaarlijk, dat kwam allemaal wel weer. Mijn vrouw was er niet beter op geworden en klaagde nogal. De tanden laten trekken na veel tandpijn lijden en veel last van hoofdpijn en zo van alles wat niet goed was en veel last van zenuwen. Toen hadden wij ook nog een tante in huis. Zij was Adriana Kamerman en weduwe van mijn oom Klaas Bogers. Deze oom was nog voogd over mij geweest, na het overlijden van mijn moeder. Hij had wel nooit meer naar mij omgekeken, dat voogd zijn was vroeger ook niets, maar het moest van de wet. Voor mijn 35ste jaar had ik hem nooit gezien en wist ook niet waar hij woonde en of hij nog leefde. Na veel navragen wist ik dat hij in Driebergen woonde, als hovenier, op een buitengehucht. Ik ben toen op zoek gegaan en na veel vragen en lang lopen aan de voordeur gekomen, kwam mijn tante voor, maar die kende mij helemaal niet. Ze zei, ga maar achterom en mijn oom zag mij en herkende mij meteen, omdat ik zo op mijn vader leek. Hij was blij dat ik hem kwam zoeken.Daarna ben ik nogal dikwijls geweest. Hij woonde later in de Boslaan te Driebergen, dat was makkelijker. Het was een broer van mijn moeder en ik kon geen kwaad bij hem. Hij heeft toen een ongeluk gekregen met kokende wasketel van de kachel nemen, ze waren beiden gevallen en oom had kokend water over zijn lichaam gekregen en tante over haar voeten. Oom moest naar het ziekenhuis in Utrecht, ik ben nog bij hem op bezoek geweest en hij was goed bij kennis maar leed veel pijn. Hij is daar ook overleden. Ik ben op de begrafenis geweest. Tante bleef alleen achter en dat ging niet zo best, ze was ook al oud en veel meegemaakt. Haar ouders hadden een kapitale boerderij in Wijk en Aalburg. Haar vader stond overal voorop als mijnheer en was overal bij en de boerderij liep steeds verder achteruit, zolang totdat alles verkocht is. Ze heeft ons verteld dat ze kleine aardappels moesten eten, dat valt niet mee als men zo terug moet. Voor haar moeder vond ze het ook erg. Zij wilde wel graag bij ons komen, maar toen ze een tijd bij ons was, bracht dat nog weleens moeilijkheden mede, want twee vrouwen in huis dat gaat niet altijd goed. Toen is ze op een ander gegaan, ze dacht het daar beter te hebben en ik was blij want ze maakte mijn vrouw nog zenuwachtiger als ze al was. - 19 - Ze liep telkens met een stofblik en doek; als mijn vrouw gewerkt had ging zij het weer eens over doen, ik had al dikwijls gezegd, doet dat nu niet, maar het hielp niets. Bij die mensen is ze een half jaar geweest en ze kwamen vragen of dat ze weer terug mocht komen, want ze hadden haar geslagen. Ik zei dat ze een oud mens niet hadden mogen slaan, en ik vond het goed dat ze terug kwam, maar ze moest zich nergens mee bemoeien. Of mijn vrouw het goed vind, weet ik niet, want die moet met je huizen en als ge dan wat lastig bent, dat valt niet mee, U moet het aan mijn vrouw maar vragen. Die zei, laten we het nog maar eens proberen en we hebben haar weer genomen en voor haar gezorgd. Ze was best tevreden en hadden heel geen last meer met haar. Maar dat gaat ook al gelijk als met ons, als alles goed gaat naar de zin, loop daar nooit teveel op vooruit, want het gaat in de regel niet lang mooi. Na een tijdje kom ik thuis van mijn werk en Tante was in mijn stoel gaan zitten. Ze zei "ik ben in jouw stoel gaan zitten want ik voel me niet goed". Ik zeg:"Blijf maar zitten, ik heb de stoel niet nodig". Later hebben wij haar naar bed gebracht, maar wij zagen wel dat ze nogal ziek was en de Dokter er bij gehaald en die zei; ze heeft een aanval gehad ik kom morgen terug. We mochten haar niet alleen laten. Die nacht was ze nogal rustig maar de volgende dag was ze zeer ziek. Toen hebben we een ander gevraagd om te waken, want overdag werken en 's nachts waken, dat kan nu eenmaal niet lang duren. Na drie dagen is ze toen gestorven en de Dr. zei dat ze half verlamd was en dat we blij konden zijn dat het zo gegaan was, anders zouden we er nog veel mee te doen hebben gekregen, wat niet te overzien was. Maar ja de dood maakt een mens toch wel klein. Er moest veel geregeld worden want ze was in geen verzekering. Ze had alles wel allang geregeld en had een testament laten maken en alles wat er over was, was voor ons. Ik was de enige erfgenaam--- We hebben haar netjes laten begraven, wel duur, maar het was haar laatste wens en die hadden wij maar te volbrengen, dat was beloofd. Het is ruim 30 jaar geleden en zijn met betalen opgehouden wat haar graf betreft, dus dat is voorbij. Tante had best voor ons gezorgd en wat wij van haar over hadden, konden wij weer wat schuld aflossen op het huis. Die last werd lichter, dus die zorg steeds minder en we hadden het zeer goed in de jaren 1936-1937-1938 en 1939. In 1939 begon mijn vrouw weer te klagen en dat werd niet beter. De ene tijd ging het wel weer, dan was het weer niet zo best. Toen was de geneeskunde ook nog niet zo goed als nu, in 1967. Ze zou maar weer eens naar de Dokter gaan en die zei, dat ze zo spoedig mogelijk moest voor een gezwel in de buik. Dat was niet zo best! En wel, al de volgende dag. Ik had vroege dienst en wij waren al erg van streek, want dat hadden wij niet verwacht, dat het zo erg was. Ik kwam om twee uur thuis en het eten was klaar, maar het eten ging niet. Ze moest om 4 uur opgenomen worden en Wout kwam om 4 uur uit school, dus Tante Cor zou haar wegbrengen. Wij zouden dan 's avonds komen en zijn wij allemaal geweest. Ze was nogal hoopvol en zou de andere dag geholpen worden. Het ging allemaal zo vlug in zijn werk, dat het bijna niet te verwerken was. De volgende dag er weer naar toe; ze was weer bij kennis en met toevoeging van zuurstof. De tweede dag was ze weer bij kennis en ik kon met haar praten. Ze zei tegen mij:"dat wordt niets meer mij, want ik voel dat er in mijn lichaam iets gesprongen is". Ik kreeg van haar te horen dat ik niet veel meer aan haar zou hebben - 20 - Ik heb haar getroost zoveel ik kon, maar de zenuwen sloegen op mijn gehoor en ik kon haar verder slecht verstaan. Ik moest van haar goed voor de kinderen zorgen en dat heb ik gedaan zoveel dat in mijn vermogen lag en als ik er niet meer ben, kun jij doen wat het beste is voor jou en de kinderen, zei ze. Dus dat is hard om alles zo aan te horen. De derde dag kreeg ik van de hoofdverpleegster te horen dat ik mij op het ergste moest voorbereiden. Ik schrok geweldig, want ik had toch nog hoop.Ik kon haar dag en nacht bezoeken, dus dat was een slecht teken. Ik ben er nog enkele nachten bij geweest, maar steeds was ze buiten kennis en het was 's nachts steeds zo'n slecht weer, storm en regen, dat het water van mijn jas, plassen maakte langs haar bed. Er was heel de nacht een verpleegster bij. Ik bleef een paar uur en dan weer naar huis, naar de kinderen.... Het was 's nachts precies of alle duistere nachten op mij afkwamen, en men raakte in het denken zelfs in de war. Dan de oorlog die steeds dichter bij kwam, daarvoor was mijn vrouw ook zo bang en zenuwachtig over, maar dat behoefde ze niet meer mee te maken. Wij waren er ook wel bang voor, maar maakten ons er minder druk over. Dan kwam maar steeds de vraag?-waarom moet dat allemaal zo? Bidden hielp niet om bijstand te vragen voor vrouw en moeder, want het ging steeds achteruit en de kinderen treurig! Maar het ergste zou nog komen, de tiende dag nadat ze geholpen was, werden wij met spoed naar het ziekenhuis geroepen. Toen was ze nog weer bij haar volle verstand en kende ons allen weer goed. We hebben nog gepraat, maar ze was erg vermoeid en wij zijn toen weer weggegaan. Na het eten zouden we terug gaan, Wout zou uit school komen en kon niet in huis. We zijn wéér terug gegaan en toen wij er weer kwamen, was ze al gestorven. Ze had aan haar broer nog naar mij gevraagd. Was ik maar gebleven! Ik vond dat ook weer erg en moest voor de kinderen zorgen. Het was om helemaal nodeloos te worden. Alle dagen storm en regen, alles zo droevig en nergens uitzicht! 's Avonds na haar overlijden, bij haar geweest in de kamer in de Parklaan, daar hadden ze haar neergelegd. Daar lag ook nog een overleden jood en daar was de hele nacht de wacht bij. Op haar begrafenis nog steeds storm en regen. De dominee zei, wij zullen het op het kerkhof maar niet te lang maken, vanwege het slechte weer. Er was veel belangstelling. Toen het avond was geworden en de een na de ander vertrok,- ja ik weet dat ze niet konden blijven, het leven gaat verder- was het wel zo dat ik met de kinderen alleen achter bleef en we gingen een droevige tijd tegemoet. Moeder de vrouw was er niet meer en kwam nooit meer terug. Mijn oudste dochter zou de taak van haar moeder over moeten nemen en dat heeft zij- ofschoon nog zeer jong- wel prachtig voor elkaar weten te brengen. Ik had veel steun aan haar, ook voor Wout, want die was nog erg jong en had veel zorg nodig. Ik kon er slecht overheen komen en het deed mij veel en lang leed, want wij hadden een goed huwelijk. Maar dat blijft altijd nog- had ik dit/had ik dat toen maar anders gedaan! Dan ziet een mens zijn fouten nog veel meer op allerlei gebied. Dan zou men ze nog zo graag willen verbeteren, maar dan is het te laat en daarom zou ik een ieder die dit schrijven ooit leest, willen waarschuwen- Mens denk er aan wat U doet en denkt in alle opzichten en alle omstandigheden, want wat slecht is geweest, komt nooit weer goed terug, want de mens wikt maar God beschikt! Dus laat de zon niet ondergaan over Uw boosheid en zeker niet als men denkt, dat men in zijn recht staat. Daarom is het nodig dat een mens zichzelf in de gaten houd op alle terreinen van het leven. - 21 - Dat heb ik ook betracht en heb veel moeten overwinnen, op vele terreinen van het leven, maar ik heb op tijd ingezien wat fout was of fout zou lopen. Daar ik vroeger nogal een driftkop was, bracht dit nog weleens moeilijkheden mee, met medemensen! Gelukkig niet van ernstige aard, maar het was niet goed en het kon anders. Ik ben ook weleens kwaad naar het spoor gegaan, dat ik onderweg dacht, als ze me aan het spoor nu overrijden, dan klopt het niet, dan is het niet meer goed te maken en toen ben ik, toen ik half weg was, weer teruggereden naar huis om alles weer goed te maken en waren wij beiden blij en er werd niet meer over gepraat. Geen ouwe koeien uit de sloot halen is mij geleerd. Als er iets was en dat kan in een huishouden, zei ik altijd tegen mijn vrouw Jij bent op de helft en ik de andere helft en dan komt alles wel weer goed. Ieder mens denkt over veel dingen anders en dat hindert niet, als men maar niet altijd denkt:- ik weet het alleen- en zijn zin doordrijft, want dan loopt het onherroepekijk fout. Zodoende hebben wij ook veel goede dingen gehad. Bij mijn schoonmoeder stond ik niet zo erg hoog aangeschreven, die verkondigde altijd: Janus is nergens iets voor waard, alleen voor Jet is hij goed. Dat was voor mij wel genoeg, want ik was en bleef het zwarte schaap. Ondanks alles gaat het leven snel verder en kwam mei 1940. De oorlog met alle narigheden en heel geen rust meer. Ik had een hele week mijn schoenen niet uitgedaan en slapen in de kamer op de vloer, met alle kinderen, allen op een rij. Wij gingen zo liggen dat de klok of schilderijen als ze omlaag kwamen, niet op ons hoofd konden vallen. Het was een bangen tijd; voor op straat alles vol oorlogstuig en rumoerig. De levensmiddelen kwamen op de bon, maar wij hadden gelukkig al een en ander in voren. Wij hadden de oorlog 1914-1918 al meegemaakt toen alles op de bon was. Nellie was toen winkelmeisje en kon nogal eens wat bij kopen en ook bij de boeren. Men moest er wel veel voor lopen, want men kwam dikwijls te vroeg, of te laat en alles was erg duur. De spaarcenten moesten er aan geloven, maar geld kan men toch niet eten en ze zijn ook voor tijd van nood. Er waren bij de boeren ook mensen, die namen wat ze pakken konden. Vanwege het spoor, had ik ook dubbele bonnen voor ongeregelde dienst en nogal uit de tuin, dus eten genoeg. Nellie en ik 's avonds graan malen met een handmolen; die moesten wij met tweeën draaien en dan broodbakken in de fornuiskachel met de deuren dicht, want de mensen buiten mochten het niet ruiken, het was verboden. De kolen kwamen ook op de bonnen. Die men in voorraad had, moest men opgeven en dat werd van de bonnen afgetrokken. Ik had een groot gat gegraven onder in het kolenhok en daar de voorraad ingedaan en zand erover. Na in juli 1967 zou ik het kolenhok schoonmaken van gruis en nu kwamen de kolen voor de dag. Ik was ze geheel vergeten, dus wel een teken dat wij ze niet nodig gehad hebben. Ze zijn nog goed. Aan het spoor kon ik ook nogal eens cokes kopen. Mijn vader had voor ons een melkgeit gekocht in Limburg voor f.100.--. Een mooi beest en tam en goed melk geven. We moesten er veel voor doen om haar aan het eten te houden, overal gras zoeken. Later hebben we er nog één bijgekocht en we hadden melk genoeg. In hoofdzaak voor pap was het beste melk en niet sterk. Als ik late dienst had, moest ik om 11 uur de geiten nog voeren en melken! Het bleef een onrustige tijd en men was altijd in een zekere spanning, ook al omdat wij dicht bij het vliegveld woonden. En de vliegende bommen, daar was ik ook bang voor! - 22 - Ik had dan nachtdienst en dacht steeds aan de kinderen die alleen waren en overal was het donker, licht mocht er nergens branden. Als er licht uitstraalde dat was strafbaar. Ik keek vaak richting Strijp. Op het vliegveld vielen nogal eens bommen en dan brandde het flink, richting Oude Toren. De levenslust was dus niet erg groot, het was te veel in zo korten tijd, om te kunnen verwerken. Op een nacht wilden de Duitsers mij insperren, omdat ze dachten dat ik ze tegenwerkte, daar het slecht ging, de treinen gingen allemaal te laat weg, die beladen waren met krijgsgevangenen. Die locs moesten wij van brandstof voorzien en dat ging niet goed, het was veel te druk, dus toch niet mijn schuld. De officier schelden op mij en te keer gaan en ik maar niets zeggen. Wij hadden toen ook een duitse depotchef er bij en die kende ik, dat was geen bitter man, en ik daar gauw naar toe. Hij ging onmiddelijk met mij mee en nam het voor mij op. Die zei "niets ervan, ik ben hier de baas en jij daar bij de treinen". Hij zei tegen mij dat als er iets was, "mij bellen en ik ben er zo". Ik was wel erg bang geweest, want ze waren niet te vetrouwen. Een mens stond bij hen gelijk met niets. Als het niet naar hun zin ging, wat waren die kerels brutaal!!!! Men werd er wel wat harder in, maar niet beter. Thuis ging het best met de kinderen en ik zorgde zo goed als ik kon voor hen en toch waren er nog mensen die moeilijkheden probeerden te zaaien voor mij. Maar ik werd door Teuni wel op de hoogte gehouden, dus ik was wel op mijn hoede! Daarom vind ik het zo erg, als in een huishouden vooral zonder moeder, het goed gaat, om er dan onkruid te komen zaaien en met dingen te bemoeien, waar ze geen verstand van hebben en niets mee te maken hebben. Maar ze hebben er geen eer mee opgedaan en van dat zwarte schaap nooit geen wit kunnen maken! Onder dat alles waren wij alweer twee jaar ouder geworden en was ik, nu de kinderen weer over het grootste leed heen waren, al kwam het telkens wel in gedachten, de mens moet verder, de kinderen werden groter en mijn dochters werden al war=t drukker over jongens, toen dacht ik; die blijven ook niet altijd bij mij. Ik denk ook nog, omdat het nu Kerstmis 1967 is, terug aan de Kerstmis 1939 hoe treurig het toen was. Wij waren allemaal naar het kerkhof geweest en gingen ledig terug en daar is niets tegen te doen. Later dacht ik eens uit te moeten kijken, dat ik een andere vrouw zou kunnen vinden. Mijn dochter geraadpleegd en die zei, je moet het maar proberen. Er waren er wel die erg behulpzaam daarin waren, maar niets naar mijn zin. Want dat is een moeilijke en gevaarlijke beweging als men drie kinderen heeft. Dan kan men zijn eigen ik niet meer op de voorgrond plaatsen en mijn oudste dochter, die zorgde overal goed voor, dus ik vond het weer erg voor haar.Ze kon mij best begrijpen; ik was ook maar een mens en ik moest dan ook, waar ik dacht dat het gevaar was, weg blijven en dat is gelukkig goed gelukt- Want het is wel zo, die denkt dat hij staat, moet oppassen voor vallen; dus eerst denken, dan pas doen! Ze hadden mij in het spoor aangeraden- in Zwartemeer was nog een meisje van 45 jaar, die wilde nog wel trouwen als ze iets kon krijgen dat haar paste. Daar heb ik toen naar toe geschreven en ook bericht terug ontvangen. Wij zouden in Zwolle elkaar ontmoeten en ik was nog mar halfweg, of ik dacht -wat ga ik eigenlijk beginnen-. In Zwolle aangekomen, stond ze daar al te wachten. Ze was wel herkenbaar, daar ze zoekend stond te kijken. Ik vroeg haar of ze soms juffrouw Venema was en ja, ze was het. Toen zijn we naar de wachtkamer gegaan van N.S. en hebben daar een paar uur zitten praten. Ze was eigenlijk hoedenmodiste, maar kon vanwege de oorlog geen stoffen meer krijgen. Toen was ze huishoudster geworden, dicht bij Breukelen. - 23 - Ze was al een paar keren bij ons geweest en het stond haar best aan in Eindhoven. Ik geloofde wel dat het een goed meisje was en ook gelovig. Haar vader was ouderling in de Gereformeerde Kerk. Maar het leek voor mij toch niets, ik was er heel niet blij mee, maar wilde er toch meer van weten. Ik heb naar die mijnheer geschreven waar ze huishoudster was, om inlichtingen en hoe ik er voor stond met een en ander. Ik heb bericht terug gekregen dat hij geen huwelijksmakelaar was, maar dat het voor mij niets waard was en dat ze bij hem ook weer weg ging. Het was aannemelijk hetgeen hij schreef, want het zou gekund hebben dat hij haar niet graag wilde missen. Hij schreef nog meerdere inlichtingen en dat hij wel iemand wist in Breukelen; als die erop in zou willen gaan, dat zou wat voor mij kunnen zijn. Toen heb ik haar afgeschreven en de reiskosten terug betaald en nog een bericht gekregen, dat het haar speet en als ik nog op mijn besluit terug wilde komen, ik nog kon schrijven. Maar dat was de bedoeling niet, dus dat was van de baan. Toen naar Breukelen geschreven en ook bericht terug gekregen en ik moest maar eens kennis komen maken, dan zouden we wel verder zien. Toen ik weer een vrije dag had, zou ik er naar toe gaan en ik was al in Utrecht en moest overstappen naar Amsterdam. Ik dacht, ik moest eigenlijk maar terug gaan en had al een trein voor Amsterdam voorbij laten gaan, dus moest weer een uur wachten. Wat rond gelopen en ik heb toch de volgende trein genomen naar Breukelen en dacht -als het niets is, geef ik niets toe als de moeite. Ik moest nogal aan de kinderen denken, want het is erg moeilijk om eindelijk door te zetten. Daar aangekomen heb ik mij bekend gemaakt en kon binnenkomen. Een tijdje gepraat, maar dat vlotte eerst ook niet zo best. Ik wat rond gekeken hoe het er uitzag in huis. Het was nogal schoon, dus dat ging wel, maar het karakter van een mens, weet men zo maar niet. Ik zou maar weer naar huis gaan en zij zou mij naar het station brengen als ik dat goed vond. Afgesproken dat wij elkaar wel zouden schrijven, het gaat niet zo spelenderwijs als dat men jong is, dat scheelt stukken. Thuis gekomen vroeg mijn dochter hoe het afgelopen was en of het wat leek. Ik zei, het lijkt wel wat maar we moeten er eerst goed over nadenken, want het voor ons allemaal een grote verandering zijn en als het niet goed zou zijn, was alles verkeken. Wij hebben gewacht totdat ze zelf eens over zou komen en het viel haar niet tegen en de kinderen ook niet. Na een tijdje -dan wilde ze wel, dan wilde ze weer niet- ze was het met haar zelf niet eens en dat valt ook niet mee- toen zijn de kinderen er ook een keertje geweest, dat was ook alweer moeilijk en nog steeds was het oorlog! Uiteindelijk zijn wij het toch eens geworden en zijn in Breukelen getrouwd in de Ned. Herv.Kerk door Ds.Locher. De kinderen, Oom Aart en Tante Cor waren ook mee geweest en met de trouwkoets naar het gemeentehuis. De paarden reden langs de Vecht, en ik dacht daar gaat het het water in, maar de koetsier was de paarden gauw de baas. Het werd maar een klein feestje, er was niet veel te krijgen en alles op de bon. Het trouwen was nog niet op de bon en is nadien ook niet op de bon gekomen! De mensen daar hadden toch nog gezorgd dat wij wat te eten hadden. Dus dat was de tweede keer dat ik een koude bruiloft meemaakte. Na afloop naar huis en maar weer opnieuw beginnen! In het begin ging het wel een beetje stroef, maar het werd al gauw beter. Voor mijn dochter was het wel het moeilijkst omdat ze eerst zelfstandig was en nu ander werk moest doen. (Ze is eerst nog een week in Someren geweest bij mijn ouders, broer en schoonzus) Uiteindelijk viel het voor haar ook mee, ze had nu minder zorgen. In huis bleef alles op het oude, dus geen veranderingen, want dat is ook een zeer gevoelig punt. Wij hadden dat voordien allemaal al geregeld. - 24 - Nellie was bijna altijd toch op een ander, dus dat ging ook wel en voor Wout was ze zeer goed, die kon geen kwaad doen, ofschoon hij soms niet erg lief was. Maar ieder klein of groot, heeft nu eenmaal zijn eigen karakter. Toen wij een tijdje getrouwd waren, werd Teuni erg ziek, roodvonk en daar er niet veel te krijgen was, moest Moe om een halve liter melk gaan bedelen voor haar en kreeg van de boerin nog een uitbrander toe, omdat ze daar kwam nu Teuni roodvonk had. Wij hadden wel geitenmelk, maar die was niet zo lekker om te drinken, beter voor pap, dus het was een slechte tijd. Toen vielen er ook bommen en wij de divan opgenomen en in de bijkeuken gezet voor Teuni, want wij waren bang dat het huis in zou storten. Daar hebben wij met onze zieke dochter de nacht door gebracht en Wout zat bij de buren in de schuilkelder, die helemaal niets waard was, alleeen voor de scherven. Hij durfde niet meer naar huis! Die donkere nacht, duurde dagen en telkens kwamen de vliegtuigen terug en men durfde nog geen water te halen voor de zieke. Als ik door het W.C.raampje keek, was het overal brand en alle ruiten waren stuk, de ramen allemaal met planken en een tafelkleed dichtgemaakt. Glas was er al lang niet meer. Er vielen twee bommen dicht bij ons huis en ze ontploften geen van beide, dat was weer geluk. Nellie was in Ermelo, daar hoorden we niets meer van. Zij was als leerling-verpleegster gegaan en kon niet meer terug naar huis. Wij wisten niet waar ze was en hadden in geen half jaar iets gehoord. Toen, in september 1944, waren wij vrij, maar daar moesten ze de hongerwinter nog meemaken. Dat was spannend, want het zijn toch je kinderen en dan is het; kleine kinderen; kleine zorgen en grote kinderen; grote zorgen! Ik had haar nog gevraagd om thuis te blijven, niet dat ik haar voor alles behoeden kon, maar wel bleven wij dan bij elkaar. Na lang wachten kwam ze weer thuis en had veel armoede geleden. Maar ze was nog in leven en we waren allen blijde, dat we gespaard waren geblevenin de oorlog. Teuni werd beter, maar nogal zwak. Zo waren wij met Gods hulp gespaard gebleven, maar het had ons veel spaarcenten gekost om wat bij te kopen, maar dat was niet het ergste, wij hadden niet te vergeefs gespaard. Er was in het gezin weleens onenigheid met de kinderen, maar dat is ook zo als uw eigen moeder er is. Dan wordt het wel anders opgenomen. Wij hadden geluk dat de kinderen niet naar kwaadsprekers luisterden en daarom raad ik een ieder aan: Bemoei U niet met andere mensen als het goed gaat, maar wees liever blij als het in een huisgezin goed gaat en spreek nooit kwaad om alles in de war te sturen! U kunt ook voor dat geval komen te staan als ik; en zo niet, wees dan erg blij en dankbaar. De tijd kwam dat Teuni zou gaan trouwen, maar huizen waren niet beschikbaar. Toen hebben wij het bovenhuis gereed gemaakt voor bewoning. Buiten een ijzeren trap met overloop en ze konden apart gaan wonen. Ze hadden wel niet veel ruimte, maar konden zich toch redden. Alles was goed afgesproken, maar dat bracht later toch wel weer eens moeilijkheden mee, wat men graag anders gewild zou hebben. Later hebben ze een huis gekregen. Het is nu eenmaal zo, getrouwde kinderen in hetzelfde huis, is beter van niet. We hadden ons voorgenomen om nooit geen inwoning meer te nemen, want eigenlijk was het huis daar niet voor berekend, veel te gehorig en te klein! Toen is Nellie ook getrouwd, die hadden kamers gehuurd en kregen later ook een huis. De dochters waren beide braaf getrouwd en daarvoor mag men ook dankbaar zijn, want de wereld is verleidelijk op alle terreinen van het leven. Men kan wel steeds betrachten om het zo goed mogelijk te doen, maar men kan ook falen en de mens ziet het beter als het niet goed loopt en dat kan wel leerzaam zijn. - 25 - Wout was ook groot geworden en hij bleef nog lang thuis, maar ging eindelijk ook trouwen, maar had ook geen huis. Dus toch maar weer helpen, ook boven gewoond voor twee jaren. Wij waren wel blij dat ze een huis kregen, hoewel het best ging, maar wij hadden er de eerste tijd wel last van toen ze weg waren, dat het zo stil geworden was en moesten daar toen weer aan wennen! Als er kinderen komen, wordt het moeilijker. Maar dat is voorbij en nooit weer! Nu beginnen we ouder te wordenen dan komen de moeilijkheden van het ouder worden opdagen en gaat de levenslust wel wat achter-uit. We zijn ten onrechte de dingen misschien wel te duister in. an het kerkelijke leven met al die veranderingen, dat wil er ook niet zo best in en raakt het vertrouwen op mensen, hoe langer hoe meer kwijt. ik begrijp alles niet zo best, dat het zo beter zou zijn dan vroeger, maar ik weet wel dat de mensen, toen ze niet anders hadden dan de Statenbijbel,ze deze bijbel wel konden begrijpen en er ook naar leven. Nu ze dan zo geleerd zijn, kunnen ze hem niet meer begrijpen. Nu moet alles maar veranderd worden en hoe langer hoe minder vertrouwen en afval van de kerken. Met al die geleerd-heid wordt men steeds makkelijker. Eerst werden de Tien Geboden elke zondag voorgelezen, nu nog éénmaal oer naabd eb straks misschien helemaal niet meer.Volgens mij, is dit net zo noodzakelijk als vroeger, nee misschien is het nog hader nodig. Het lijkt allemaal wel makkelijker,maar of datde werkelijkheid wel zo is, is voor mij nog een vraag. Dat is volgens mij wel te verstaan. Die dit leest kan het anders zien of verstaan,maar een uitweg, als men niet met dat nieuwe mee wil of kan gaan; die grote wijsheid de mensen laten voorbij gaan, daar volgens mij soms niet veel van te leren is, daar het de een beter wil weten dan de anders en daardoor ook de verdeeldheid toeneemt. Nu is het zo-onderzoek en behoud het de goede- maar wanneer heeft men precies het goede of de goede leer? Dat is voor mij de weg om meer vertrouwen te zoeken en te vragen bij God, ofdat Hij ons om Christus wil, genadig wil zijn en ons wil helpen, voor dit tijdelijke en het eeuwige leven! Nu kan ik mij wel voorstellen dat degeene die dit leest, het niet met mij eens is. Dat behoeft ook niet, dat staat ieder vrij. Het is dan ook maar mijn mening, maar met deze laatste regels zult U het wel met mij eens kunnen zijn- dat wij steeds moeten vragen om op de rechte weg te komen en er op te blijven, want het lijkt de laatst ejaren wel makkelijker, maar de verantwoording wordt er minder door en dat geldt op allerlei berreinen van het leven en werken. Nu zijn wij dan zo ver dat wij op zondag oudejaars-avond hebben van 1967. Heel de dag slecht weer gehad en heel de dag met geen mens gesproken en ook niemand naar ons heeft omgekeken. We hebben alleen naar de kerkdienst geluisterd en dan denk ik aan al die mensen die heel alleen zijn, want wij zijn gelukkig nog samen. Wat moet dat toch eenszaam zijn! Men denkt terug aan vele jaren, wat er in de die loop der jaren zo al gebeurd is en het jaar dat nu voorbij is, is er veel gebeurd in de wereld wat niet goed was. Ook in ons eigen leven zijn er veel tekortkomingen te bespeuren, want anders had kunnen of moeten zijn in daad of gedachten dat wij niet zo erg dankbaar zijn geweest voor hetgeen wij mochten ontvangen - 26 - Als men zo nadenkt kan het wel eens donker worden voor de ogen en het hart. Wij proberen op een betere weg te komen, dan vragen altijd maar weer, want de mens is zwak en de wereld verleidelijk. Wij hopen dat het nieuwe jaar beter mag zijn als 1967 en vooral wat het vertrouwen betreft op die ene Heere die alles bestuurd in den Hemel en op aarde en onder de aarde om telkens mogen vragen: Heer leer ons bidden om vergeving der zonde en Jesus Weil, voor de mensen dezer wereld. Dat de oorlog op mag houden en dat er een einde mag komen aan alle verdeeldheid onder elkaar op allerlei gebied en de ellende die ze elkander aandoen. En vragen o f de Heere wil regeren over ale mensen, want demensen zelf kunnen het niet en vooral niet zonder Hem. Ze proberen het wel zonder God, maar het loops steeds op niets uit, want als ze denken het gewonnen te hebben, zijn ze het nog verspeeld en vallen in het niet. Nu staan wij aan de vooravond van het jaar 1968 en de avond van 1 januari. Op straat is het begonnen met veel rumoer en vuurwerk. Op veel plaatsen met ongelukken en vele doden met auto's en brand, en vechtende volkeren, ze gaan weer door, terwijl ze beiden willen winnen. Degeen die winnen zal, zal nog verspelen met zoveel verliezen van jonge mensenlevens. Wij hopen te zien hoe het verder zal lopen en dat het spoedig mag zijn, dat de volkeren elkaar beter mogen verstaan in het groot en klein verband, want het kan anders dan het nu gaat, maar dan zal Geloof-Hoop en Liefde bj alle mensen de vaste grondslag moeten zijn. Wij moeten daar allen op bouwen,anders lopo het telkens mis en komt er nooit meer vrede, noch in het klein noch in het groot en leten wij mensen nooit meer hoe het moet en kan, om de vrede te bewaren en elkander te sparen, voor alle dingen welke anders kunnen! Het was mijn bedoeling om op t ehouden met schrijven heden 24 augustug 1969. Het is zeer warm geweest van de zomer tot 31 graden. Vandaag is het maar 16 graden en erg koud in huis. Verder is er al weer veel gebeurd in de wereld. Mensen zijn op de maan geweest en hebben wat waardeloos stof mee terug gebracht. De russen zijn in het heelal geweest en hebben nergens God gezie! Een mens is een nieuwe hart gegeven en heeft nog een tijd geleefd. Heel het mensdom luisterde daarnaar, vanwege de geleerdheid. Als men daar tegenoversteld dat duizende jongens met een goed hart ook nog graag wat zouden willen verder leven, die doodgeschoten worden in de oorlog, en dat daar mens niets tegen kan of wil doen, lijkt het alsof de mens alles kan en eigenlijk niets!!! Hij kan op de maan landen, maar de maan niet laten schijnen, noch de zon of de sterren en nu vraag ik mij af, wie kan dat dan wel? Als het enkel de natuur is, wie regelt dan de natuur en wie geeft het leven en neemt het leven. Van niets kan toch nooit iets uitgaan? De mens mag alles onderzoeken, maar zo tegenover waardoor er misbruik van gemaakt wordt, op alle terreinen, op de weg, in de lucht en op en onder het water! 2 november 1969: Nu ineens ben ik bij het weer, nu het buiten zo hard waaid. 1969, een prachtige zomer en herfst geweest, dat is de tweede zomer in mijn leven die ik meegemaakt heb .1969 en 1911 - met veel zon en warm tot in November en alles voldoende gegroeid en daar moet een mens ook dankbaar voor zijn. Men denkt als men het land goed bemest en bebouwd dat dan alles vanzelf gaat. - 27 - Het zou wel eens kunnen gebeuren dat er niets groeit vanwege de droogte of zieke gewassen, of wat voor oorzaak dan ook, want de mens wikt maar God beschikt! Nu hebben wij oudejaarsavond 1969-begin 1970. Weer vuurwerk op straat en zeer slecht weer en verder erg stil. Nu maar hopen wat het jaar worden zal. Vrijdag 26 dec.Zaterdag kerst 1970 en nu zondag 27 december erg koud en flink vriezen en stil is het overal. Als men terug kijkt naar het jaar dat voorbij is.mogen wij wel dankbaar zijn dat voor ons alles ten goede is verlopen. Als men de wereld inkijkt, is het of alles op losse schroeven staat en de ontevredenheid op alle terreinen toeneemt en dat de vrede der volkeren onder elkaar maar niet komen wil. Men zou zeggen; de mensen willen niet! En wat zal 1972 ons brengen?? Nog even terug in gedachten naar 31 december 1970, mijn stamhouder Adrianus Wouter Kruyf, zoon van Wouter Pieter Kruyf en Pleuntje Wielstra. Een flinke jongen, hij mag er zijn!!!!! 12 maart 1972, 10 graden vorst. Wat het jaar 1971(zo was het laatste schrijven van mij) ons zou brengen en nu ik dit schrijf is het 12 maart 1972. Het jaar 1972 is al weer lang vervlogen em wij zijn door en voor grote moeilijkheden gespaard gebleven. Wel is de mens in 1971 de grootste vijand van de mens gebleven, op alle terreinen en onder alle volkeren. Het eigen IK staat nog de meeste gevallen bovenaan en dat kan de mens niet makkelijk van zich afzetten. Het zal toch moeten als we er iets van willen maken, voor ons zelf en voor een ander. Wel lijkt het ons toe dat het nog moeilijker wordt; de misdaad neemt toe op alle wegen van s'mensen leven. Op vele wegen en bij veel ondernemingen hebben ze geen God meer nodig. De mens lijkt oppermachtig. Wij zijn, als men er zo over denkt, er helemaal naast en willen niet weten dat wij maar mensen zijn, die altijd de verkeerde weg op willen. Wij moeten proberen steeds met vallen en opstaan het goede te zien vinden, maar ook trachten te behouden en dat gaat niet vanzelf! Houdt daar rekening mede, daar moet oprecht om gevraagd worden. Wanneer? vraag ik oprecht. Zit de satan er niet tussen die mij weer op de verkeerde weg brengt in doen en denken? Maar toch volhouden, dat lijkt mij de enige weg, waar men een steenrots op kan bouwen. 12 januari 1973. Er is voor mij niet veel te schrijven, aangezien het jaar 1972 voor ons zonder grote moeilijkheden is verlopen. Wij zijn niets te kort gekomen en over het wereld verloop is niets nieuws te schrijven, dat leest men genoeg. Overal neemt het kwade toe bij de zo, geroemde welvaart. Hoe meer welvaart, hoe slechter de tevredenheid en dankbaarheid. Als de mens niet op zijn hoede is, gaat hij met alles wat niet goed is mede, zonder dat men er zelf bij stil staat. Nu wil ik niet beweren dat alles vroeger zoveel beter was als nu, maar ik dacht dat er vroeger meer verantwoordelijk bij de mens was voor God en de mens als tegenwoordig. Het ligt ook aan de slappe leiding op elk terrein en aan herders, die de schapen niet meer goed weten te leiden, zodat er veel verloren lopen en dat alleen omdat verantwoording en niet meer bij is en slap is, omdat wij het zo best hebben. Laat ons wel bedenken dat het een gave is er van te mogen gebruiken en dankbaar moeten we zijn voor alles wat we krijgen, want wij mensen kunnen zelf niets en dan ook net niets en daar hebben wij rekening mee te houden in dit leven. Het gaat over bergen en dalen, maar volhouden met al onze gebreken, dat lijkt mij het beste. Deze weg lijkt de moeilijkste, maar wel de beste! - 28 - 30 september 1981. Het laatste schrijven van mij is 12 januari 1973 en een tijd geleden. Nu wil ik het schrijven van dit alles, maar eindigen, want als men ouder wordt, gaat het niet zo goed meer. Wij hebben in deze jaren nogal veel mee moeten maken, maar zijn tot heden nog bij elkander. Mijn vrouw heeft dikwijls in het ziekenhuis gelegen en in Verzorgingstehuis Dommelhoef. Ik ben er veel op bezoek geweest, alle dagen, wat erg vermoeiend was voor mij, maar onze oudste kleindochter Jet heeft veel voor ons met de auto gereden en dat was voor mij een uitkomst! Steeds voor mijn eigen potje te moeten zorgen, steeds alleen te zijn, slecht te horen en nog reuma erbij en veel pijn geleden ook. Met mijn vrouw gaat het aardig goed, ze kan nog voor het eten zorgen enzo. Verder elkaar maar helpen, want al hebben we drie keer per week een halve dag hulp, we moeten zelf ook nog veel doen. We zijn blij dat dat nog kan, terwijl mijn benen wat traag en pijnlijk zijn. Als ik op straat loop is het niet veel meer. De politie ziet mij lopen, en wilden mij meenemen, want ze dachten dat ik te diep in het glaasje gekeken had. Ik begin te lopen als een eend, hij lijkt meer waggelen. Over de toestand in de wereld hoef ik niet te schrijven, die wordt volgens mij, hoe langer hoe hopelozer en loopt naar het einde. Nu is de vraag -HOE? , want alles loopt in de war! Nu wil ik ophouden met schrijven, want mijn hand wordt te dik van de reuma. Eindhoven, 30 september 1982. Adr.Kruyf-Bannink ========================================================================= – 29- NASCHRIFT. ---------- Het heeft mij veel genoegen en voldoening gegeven deze gedachten, woorden en belevenissen, met de daarbij behorende wijze levenslessen, van mijn oom Adrianus Kruyf, te mogen uittikken. Ik heb de oorspronkelijke geschreven tekst, zo weinig mogelijk veranderd, omdat alleen daarin de persoon van de schrijver, juist naar voren komen kan en de indruk van deze persoon, mijn oom, geheel behouden moet blijven. Ik hoop en vertrouw, dat hij nog jaren zal mogen leven in deze woorden, die hijzelf, met zijn rijke levenservaring, voor zijn kinderen, kleinkinderen en voor ons zijn andere familieleden, voor ons aan het papier heeft toevertrouwd. SOMEREN, 6 november 1981. M.Kooistra-Kruyf -30 - 10 november 1983. Mijn laatste schrijven is 30 september 1981. Het is nog steeds geen vrede op aarde, wel in vele gevallen nog moeilijker en zien nog geen verbeteringen. Wat zal ik nog schrijven? Waar wij nu zijn gebleven met onze goede voornemens. Dat komt alleen omdat de mens wikt, maar God beschikt. Bij ervaring ondervonden. Wij hebben in het jaar 1930 een huis gekocht in de Strijpsestraat, toen 172 B. en later 244. Daar hebben wij vijftig jaaren gewoond. In 1932 zijn we in dat huis gekomen. In het jaar 1983 er uit naar Theresia Pension; dus goed een halve eeuw er gewoond. In 1980 moesten wij het huis nog verkopen aan de Gemeente voor het bestemmingsplan, dus een heel geharrewar. Wij konden het niet eens worden met de gemeente dus dat was ook een onrustige tijd. Wij hebben dat toch gewonnen en nog op tijd verkocht. In het jaar 1981 gingen de prijzen steeds omlaag. Notaris van Liempt gaf raad toen ik er geen goede raad mee wist, want ik was nogal brutaal geweest, ik wou niets verkopen, dan maar onteigenen. De notaris stuurde zelf een taxateur en die kwam hoger uit. Toen ik weer een brief gestuurd of dat wij zelf ook eens prijs op mochten geven. Daarna hadden wij nog een verschil van f.6000.-- en kregen wij bericht om het in midden te delen. Toen maar verkocht en alle onkosten voor notaris en verdere kosten op rekening van de gemeente. Dus daar kwamen wij weer mooi vanaf met al dat geschrijf. Daar wij samen ouder werden en mijn vrouw het huishouden niet zo best meer aankon, moesten wij wel hulp hebben, dus moesten wij naar een bejaardenhuis. Alles zat mee en onze dokter zorgde overal voor en ook hier in het tehuis werkte alles mee. Maar het was een geweldige overstap en al die veranderingen hebben ons veel tranen naar boven gebracht. Wij wilden zo graag naar het oude terug en dat komt nooit meer, en nu zijn wij al weer tien maanden hier en wij voelen ons soms krijgsgevangenen tussen die hoge muren en lange gangen en vele trappen. Ik moet soms nog vragen welke trap ik moet nemen om kamer 120 terug te vinden om op de eerste verdieping uit te komen. Wij hebben wel de mooiste kamers van heel de bouw en mooi uitzicht op vele auto's, waar men ook al goed op uitgekeken raakt. Wat het personeel betreft hier, dat gaat wel, daar ligt het niet aan. Wij kunnen dat oude gedoe na zovele jaren niet van ons afzetten en als iets moet is het altijd moeilijk. Het eten gaat ook wel, wel alles anders als wij gewend waren en als men ouder wordt gaat het met vele dingen moeilijker, ook wat de gezondheid betreft. Wel veel steun gehad en nog, aan Zuster Willibrord, de Directrice van het Theresia-pension, dat is een Zuster waarvan naastenliefde uitgaat, naar de medemensen. Wij zijn haar daarvoor dankbaar. Ik schrijf nu maar om mijn rheumahand een beetje te oefenen. Wat men vandaag nog kan, moet men niet uitstellen tot morgen. Want iedere morgen brengt zijn eigen zorgen. En nu in gedachten weer even terug naar de verhuizing uit de Strijpssestraat. Daar wij beide niet in staat waren om alles zo wat te regelen, moesten wij alles maar overlaten aan de - 31 - kinderen en als men zo'n 60 jaren alles bewaard heeft dan komt er heel wat kijken, maar met al die goede bedoelingen is er toch nog iets weg, waar wij nogal aan gehecht waren na zo veel jaren, maar ja, alles gaat voorbij en soms heel gauw, alles loopt nu eenmaal anders als men gedacht heeft. Onze bedoeling is het nooit geweest om iets mee te nemen naar het hiernamaals, want wij weten heel goed dat wij alles maar in bruikleen hebben. Nu zijn wij weer gekomen einde december 1983. Gelijk wij in het jaar 1921 begonnen zijn, na 60 jaren hard werken en zuinig zijn voor ons; veel gehad en weinig overgehouden. Huis kwijt, tehuis kwijt, tuin weg, de hond weg, de bijen weg en de centen van het huis bijna op, dus we hebben er niet veel aangehad. Wel een heleboel narigheid, wat wij graag anders gewild zouden hebben, maar dat alles is nu eenmaal voorbij en komt nooit meer. Wat het sparen betreft, dit hoeft nu niet meer, want daar helpt niets meer aan. Men krijgt het zelfde eten als dat men het zelf betalen moet. Alles gaat voorbij, ook op de wereld. Wij en de geleerde mensen leren het nooit. Wij en zij zijn altijd op de brede weg die op de verkeerde weg uitloopt en kunnen in doen en gedachten niet op de smalle en rechte weg komen. Vanwege onze IK waarin we meer vertrouwen in stellen als in het geloof naar God en de naasten en de geleerde mensen die het voor het zeggen hebben, hebben het wel ver gebracht, maar wel in de verkeerde richting om nog meer ellende te weeg te brengen. Die vernietigen al wat God geschapen heeft van de aardbodem te doen verdwijnen. Er wordt weleens gezegd, hoe geleerder hoe dommer, maar daar staat tegenover, ze kunnen storm en onweer, warmte of koude, regen, sneeuw of wind, nog niet tegenhouden, omdat ze zo geleerd zijn. En nu wil ik maar ophouden met schrijven, want wij worden met de dag ouder en nu is het weer Kerstmis geweest en Nieuwjaar en maar weer afwachten wat het Nieuwjaar weer brengen zal, ik verwacht er niet veel goed van. Wij hebben geprobeerd om het zo goed mogelijk te doen en toch nog menig maal fout geweest in gedachten en doen en laten. Wat niet goed was. En ook wat het geloof betreft naar God gaat dikwijls over bergen en dalen. Als alles goed gaat kan men best zonder dat, maar zo gauw als het niet zo best meer gaat, wordt het moeilijker met het geloof en als men dan op het punt komt- waarom moet dat nu zo?- en daarop is geen antwoord te verwachten, dan is het om er erg stil van te worden. En ziet op den aardbodem wat de mensen elkander veel onrecht aandoen en veel leed. Laat ze dan toch eens proberen om hier onderstaande regels te doen waarmaken. Dat was een oplossing. Als de sabels verroest zijn, en de spaden glinsteren van het gebruiken. Als de trappen der tempels uitgesleten worden, door de voeten der gelovigen. En er gras groeit op de binnenplaatsen der gerechtshoven, en de gevangenissen leeg zijn, en de graanzolders vol graan zijn, koren en tarwe. Als de dokters lopen en de broodbakkers rijden, worden alle landen goed bestuurd. Nu in gedachten terug naar 1912 toen was ik 15 jaren. Ze hebben toen een plezierboot gebouwd de Titanic, voorjaar 1912, die niet kon vergaan dus hadden ze ook geen reddingsboten nodig aan boord. Dit schip is vergaan in de nacht van 14 op 15 april 1912, aan boord waren 1602 passagiers en 606 bemanningsleden. Daar verdonken er 1576 van! Te weinig reddingsboten, omdat het schip niet kon vergaan. De boot ligt op 3000 à 3500 meter diepte op de zeebodem op 100KM vanaf Groenland. - 32 - Op die boot was alles aanwezig om feest te vieren en veel rijke mensen er op. Als men nu terug denkt stond die eigen ik toch hoog aangeschreven bij die geleerde mensen. Het schip kon niét vergaan, maar ze hadden wel helemaal misgerekend. Ik wil hiermee zeggen: wij kunnen nooit zeggen dit of dat kan niet, want het is allemaal mensenwerk, mensen die fouten kunnen maken. Maak je niet druk, geluk is meer dan geld. Maak het niet te bont, gezonheid is een goed. Kijk niet naar jaren van te voren angstig in de toekomst, Voel je niet verloren, je staat niet alleen. Is het je een zorg of morgen vrede brengt Maakt het je wat uit en wil je er iets aan doen Dan laat het niet over aan een ander. Steekt je hand in het vuur, denkt niet er kan niets veranderen Je leeft niet alleen; geeft elkander een hand. Zijn er wel wegen waar niemand zich waagt omdat ze te ver zouden gaan? Hoelang horen mensen alleen zich zelf, voordat ze een ander verstaan? Hoelang worden oorlogen verder gevoerd voor vijanden, die niet meer bestaan Stromen rivieren nog eeuwen naar zee en wordt dan de zee niet te groot? Hoelang is de afstand nog veilig en ver voor mensen die leven in nood? Hoelang spreken monden van eigen geluk? en zwijgen de anderen dood? Hoelang zijn de mensen nog bang voor elkaar en voor zichzelf bovendien ! Hoelang kijken ogen nog strak voor zich uit voordat ze de ruimte gaan zien? En als de aarde bewoonbaar zal zijn zullen zij dan nog leven misschien? Het antwoord mijn vriend, waait weg in de wind, zodat niemand het meer vind....... ___________________________ Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd. Is leven van genade, buiten de eeuwigheid. Is leven van de woorden, die toen geschreven staan. En net als Jezus worden, Die heeft ons voorgedaan. Een mens te zijn op aarde, In de wereldtijd. Dat is de dood aanvaarden, De vrede en de strijd. De dagen en de nachten, De honger en de dorst. De vragen en de angsten, De kommer en de koorts. Een mens te zijn op aarde, in deze wereldtijd. Het is de Geest aanvaarden, die naar het leven leidt. De mens niet verlaten, Die God zijn toegedaan. Dat is op deze aarde, het kwade wederstaan ! - 33 - 16 FEBRUARI 1984. Wij zijn dus een jaar geleden in het Theresia Pension gekomen. Wel een moeilijk jaar, daar wij maar moeizaam konden wennen, wij moesten teveel achterlaten, waar wij aan gehecht waren. Als men dat jaar terug kijkt, is het alsof men in een droom geleefd heeft; alles anders dan wij gewend waren. En wat de toekomst ons nog brengen zal is ons onbekend, maar ik denk nog moeilijker, daar wij beiden nogal slecht lopen kunnen en vooral mijn vrouw, want die klaagt doorlopend. Zij heeft een moeilijk karakter en het is niet zo gauw goed te maken. Ze probeert het wel, maar komt steeds weer in moeilijkheden en ze kan er zelf niet veel aandoen. Want ze is zo geboren en een opvoeding gehad die volgens mij te streng was, ze mochten totaal niets. Waar het haar jeugd betreft, daar heeft ze niets aan gehad. Wel werken, maar verder ook niet veel, heel geen ontspanning. Dan heb ik het vroeger beter getroffen. Ik kon de bloemetjes nogal eens aardig buiten zetten al was ik al vroeg van huis af. Er waren toen ook weleens moeilijkheden, maar die waren in de regel gauw te overwinnen. 1 MAART 1984. Een God met hart en handen, breekt door de mensen heen. Door water zonder stranden En wereld zonder landen Gaat Hij Zijn weg alleen. Hij komt niet om te maaien En ziet de oogst voorbij Hij gaat uit om te zaaien; en laat drie woorden waaien Drie handen hoop is Hij. Woord één valt in de voren. Van het uitgestorven land. Maar wie er van wil horen, die wordt er uit geboren, talrijker dan het zand ! Het tweede woord moet breken, zoals een stukje brood. En wie dit levensteken, verstaat en durft te spreken, gaat niet voor altijd dood. Het derde is verzwegen, al is het ons beloofd. Het moet nog zoveel wegen, door ontij en door regen Dat je het maar gelooft. Een God van weinig woorden, wordt gaandeweg vermoeit, Hij is soms niet te horen, omdat hij wordt geboren, In adem en in bloed. Beter dan de mens vermoedt. ______________________________ Zolang er mensen zijn op aarde, zolang de aarde vruchten geeft, zolang zijt Gij ons aller Vader, wij danken U voor al wat leeft. Zolang de mensen woorden spreken, Zolang wij voor elkaar bestaan. Zolang zult Gij ons niet ontbreken. Wij danken U in Jezus naam. Gij voedt de vogels in de bomen. Gij kleedt de bloemen op het veld O Heer, Gij zijt mijn onderkomen, en al mijn dagen zijn bij U geteld. Gij zijt ons licht, ons eeuwig leven. Gij redt de wereld van de dood. Gij hebt Uw Zoon aan ons gegeven. Zijn lichaam is het levens brood. Zo vriendelijk en veilig als het licht. Zo als een mantel om mij heen geslagen. Zo is mijn God. Ik zoek Zijn aangezicht. Ik roep Zijn naam, bestorm Hem met mijn vragen. Dat Hij mij maakt, dat Hij mijn wezen richt. Wil mij behoeden en op Uw handen dragen. Want daar ben ik, als Gij niet wijd en zijd Waakt over mij en over al mijn gangen. Wie zou ik worden, waart Gij niet bereid, - 34 - Wie maakt ons allen één? Hoe sluit de lucht zo vast om ons heen? Wie heeft het uitgedacht? Hoe wordt dit alles samengebracht? Hoe draagt de aarde vrucht? Wie is het die de tijd overbrugt? Wie maakt de zee berucht? Wie laat de wolken gaan door de lucht? Hoe vindt de zon haar baan? Waar is de aarde ergens ontstaan? Hoe kan dit lied ontstaan? Wie kan de nood der mensen verstaan? Hoe komt dit alles goed? Hoe wordt het leed, het kwaad uitgeboet? Wie stilt de storm die woedt? Het is de Naam van Hem die het doet. De Here van het nieuwe Jerusalem. _____________________________ Zingt van de geest, die ons brengt tot elkander. Die ons bevrijdt en geneest als geen ander. Die ons vooruit gaat en leert hoet het moet. Te leven op aarde in Gods naam. die uit liefde zichzelf heeft gegeven. Jezus de man naar Gods hart, naar Gods woord. Die ons vooruitgaat en leert hoe het hoort. Leven op aarde in Gods naam. Dan hopen wij niet verloren te gaan. ______________________________ Gij zijt in glans verschenen, verschenen voor altijd. Uw marteling, Uw lijden, in alle wereldnood. Uw kruisgang door de tijden, Uw dagelijkse dood. Het straalt voor onze ogen. Het glanst met alle pijn. aan haat en hoon onttogen. Blijft gij onze glorie.- Geeft vrede Heer, geef vrede weer, er wordt zo veel geleden. De mensen zijn zo bang, de toekomst is zo duister, en ons geloof zo klein, o Jesus Christus luister. En laat ons niet alleen. Geeft vrede Heer geef vrede, Gij die de vrede zijt. Die voor ons hebt geleden, gestreden onze strijd. Opdat wij zouden leven, bevrijdt van angst en pijn De mensen blijdschap geven en vredestichters zijn. Bekeer ons felle hart, deelt ons Uw liefde mede. Die onze boosheid tart, die onze mond laat spreken. En onze handen leidt, maak ons een levend teken. Uw vrede wint de strijd. Zo dat het ons verblijd. __________________________ Ik wil mij gaan vertroosten, In Jezus lijden groot. Hij heeft weerstaan den boosen.Het mocht nog worden goed. Al om zijn zondig leven, ben ik met druk bevaan. Dat wil ik gaan begeven, o Jezus zie mij aan. Al ben ik vol van zonden, Wilt mijns gedachten zijn. Uw deugd is zonder gronden. De schulden zijn al mijn. En als ik eens moet strijden, mijn allerlaatste strijd. Wil ik nog eens belijden, dat Gij mijn heiland zijt. - 35 - Lam Gods dat zo onschuldig, zo eindeloos geduldig, Aan het schandelijk kruishout lijd. 't Is al voor onze zonden, Uw pijnen en Uw wonden, Gij die de onschuld zelve zijt. Lam Gods, Gij wilde sterven, Uw vaders liefde derven, In eindeloze pijn. Gij sloegt op ons de ogen, in Goddelijk mededogen. En U wilt onze verlosser zijn. ____________________________ Toen Jezus naar zijn stede ging, Zes dagen voor zijn lijden, Toen naderde een lange stoet, Die Hem een welkom wijdde. Zij hebben kleren uitgespreid, Hem toegezwaaid met palmen. Zij lieten in heel Jerusalem, hun nieuw lied weergalmen. De kinderen der Joden mee, zij wilden Jezus prijzen. Zij zongen met hun hoge stem, op nooit gezongen wijzen. Wij voeren naar Jerusalem, de Koning met ons mede Zij trekken uit het oude verbond, om het nieuwe te betreden. Jerusalem, o hemelstad. Hier komt uw koning binnen. De vijandschappen gaan voorbij. De liefde mag beginnen. De Koning van de vrede komt in de hoofdstad aan. De mensen zijn gezegend, Hij komt in Godes naam. Ik zie de Koning komen, die op een veulen rijdt De palmen van de bomen, zijn op de wegen uitgespreidt. Toen Jezus naar zijn stede ging, zes dagen voor zijn lijden. Toen naderde een lange stoet, Die Hem een welkom wijdde. Toen het lijden was gekomen, voordat Hij heen zou gaan, Heeft Hij het brood genomen en bood Zijn leven aan. Zijn kelk werd opgeheven. Voor ons aan 't kruis zijn leven. Zijn dood word een verrijzen. Verrezen komt Hij weer. ______________________________ En als ik eens moet strijden, mijn allerlaatste strijd. Wil ik nog eens belijden, dat Gij mijn heiland zijt. Want U bent de ware wijnstok, maar wij zijn de ranken. Gij zijt voorgoed met mij verbonden. Ik ben de waarheid. Ik ben de weg. Vrede geef ik U, heeft Hij gezegd. Toen Jezus naar zijn Vader toe zou gaan heeft Hij gebeden voor zijn vrienden: Vader, bad Hij, bewaar hen in Uw naam. Mogen ze allen één zijn in de liefde. Dat ze doen wat ik ze heb voorgedaan. Pasen 1984 is voorbij. Een stille dag nu ik niets meer kan horen en dan ook net niets meer. Vroeger toen de feestklokken van de St.Trudekerk luidden en ik die nog goed kon horen, in de tuin, als die tien minuten bleven luiden en dat ging met de wind op en neer, dan zacht dan heel hard. De merel boven mij in de appelboom; ik zag aan zijn snavel dat hij zat te zingen, ik hoorde de bijen zoemen. Afgelopen. Zo kan ik nog wel doorgaan en men staat op de top van de bergen, heel alleen, daar kan men ook met niemand praten. Ik wil al die dit lezen en men kan nog horen, om er dankbaar voor te zijn als men nog horen kan. Dankbaar eer het te laat is, dan behoeft het niet meer, dan is het voorbij. Toen je maar pas op de wereld was, wist je nog niet wat liefde was. Je wist nog niet wat, je wist nog niet hoe. Er kwam liefde naar je toe. - 36 - Je hoefde niets te vragen. Je werd op de handen gedragen- Toen leerde je zitten, kruipen en staan, En je stond op je tenen voor het raam. En je zag hoe groot de wereld was. En je hield van alles wat om je was. Van vader en moeder het meeste, en van je speelgoedbeesten. Weet je, de kinderen van je klas, Toen het je eerste schooldag was. Een duwde je om en pakte je bal Toen was het verdriet opeens overal. Maar dat waren kleine dingen, die thuis wel overgingen. Hoe groter de wereld, hoe kleiner jij in de wereld staat. Waar mensen en dingen verandert zijn, Waar geen beloofde gouden bergen zijn. Maar in het donker en in de diepte, daar ademt het steeds nog door de liefde. ___________________________________ Gij die verrezen zijt, Heer, in het licht van Uw luister. Gij moet geprezen zijn, stralende ster in het duister. Gij Heer op Uw licht, zijn onze ogen gericht. Voer ons omhoog uit het duister. Want wij zijn op doortocht. Gij zijt de poort naar het leven. Gij zijt ons paaslam, Gij hebt ons Uw lichaam gegeven. Herder en leidsman ten leven. Gij, die ontkomen zijt, het woord van de eeuwige vader. Gij spreekt ons vrij. Teken van leven zijt gij. Voer ons omhoog naar Uw vader. ___________________________________ 4 MEI 1984 Herdenking overleden soldaten 1940-9145 Ik kan de klokken niet meer horen luiden op het kerkhof. ___________________________________ Kleine Susan ging eens wandelen, met een korfje in haar hand. Schone bloemen die zij plukte, Schone bloemen in haar hand. Maar die lieve bloempjes spraken. Zachtjes fluisterend:"pluk ons niet". "Laat ons bloeien lieve Susan. Laat ons bloeien, pluk ons niet". Kleine Susan werd verlegen. En zij riep op zachte toon. Ik wil U aan mijn moeder schenken, want gij zijt zo lief en schoon. Op haar verjaardag morgenvroeg. "Pluk dan Susan" zo riepen al die bloemen. "Daarvoor plukt gij Susan, nooit genoeg." ____________________________________ Zingt voor de Heer een nieuw gezang, Hij laaft U heel Uw leven lang. Met water uit de harde steen. Het is vol wonderen om U heen. Hij gaat U voor in wolk en vuur. Hij gunt aan het leven rust en duur. En geeft het zin en samenhang. Zingt voor den Heer een nieuw gezang - 37 - HEMELVAART 1984. Al heeft Hij ons verlaten, Hij laat ons nooit alleen. Wat wij in Hem bezaten, is altijd om ons heen. Als zonlicht om de bloemen, en een moeder om haar kind. Te veel om op te noemen. Zijn wij door Hem bemind. Al is Hij nu op genomen. Houd in herinnering. Dat Hij terug zal komen Zoals Hij van ons ging. Nu leven wij van vertrouwen, tot wij zijn majesteit, van oog tot oog aanschouwen. In alle eewigheid. Waarheen Hij ons is voorgegaan. Zullen wij dan eenmaal volgen. De vreugde vervult de engelen in de hemel. De machten en de krachten die U loven, gaan ons verstand te boven. Maar desondanks, tóch geloven. ___________________________________ Een verschil van dag en nacht. -----------------------------. Wij willen demonen uitwerpen. Ons tegen bezetenheid verzetten. Wij doen niet meer mee met geweld. Het grote en kleine monster. Wij weigeren de mooddadige wapens. Wij willen dat ook andere mensen kunnen leven. Wij slijpen de messen niet scherp, Onze tongen spuwen geen vuur. Wij breken het vijandbeeld af. Wij zijn mondig genoeg om te praten. Wij blijven spelen en braken de sleur. Wij hebben geleerd hoe zij vluchten. Wij ontmaskeren het vrome gedrag. Wij noemen al de waarheden leugens. Wij zeggen nee, tegen machtsbetoon. Om het even van wie of van waar. Wij wensen geen heil zonder gerechtigheid. Wij wensen geen eigen belang zonder andermans recht. Wij willen een weg naar de vrede banen. Wij zoeken een wijze van leven en laten leven. ___________________________________ Voor de ouder wordende mens. ---------------------------- God weet beter dan ik, dat ik ouder wordt. Help mij om niet de gewoonte te hebben dat ik altijd iets moet zeggen over elk onderwerp of toestand. Verlos van mij van het idee dat ik me met andermans zaken moet bemoeien. Maak mij bedachtzaam, maar niet vervelend. Graag te helpen, maar niet de baas te spelen; maar met een behoorlijke dosis wijsheis, vind ik het jammer dit niet te gebruiken, maar aan het einde van mijn leven wil ik een paar helpers overhouden. Help mij om niet zo langdradig te zijn en direct bij het onderwerp te beginnen. Help mij om niet te veel over mijn kwalen te praten. Want die worden daardoor steeds erger. Help mij om geduldig te luisteren naar andermans klachten. Ik durf niet om een beter geheugen te vragen, maar help mij dat ik niet altijd zo zeker van mijzelf kan zijn, als mijn geheugen botst met dat van een ander. Leer mij de les dat ik het soms bij het verkeerde eind heb. Geef mij een goed humeur. Ik hoef geen engel te zijn -Maar soms is het moeilijk er mee te leven. Maar een klagend en grommend oud persoon is het werk van ongerechtigheid. Geef mij de mogelijkheid om de goede dingen te zien op onverwachte plaatsen en onverwachte talenten te zien in de mensen.